J O A N N I S S WA M ME R D A M M I I
merum fimul nunc exhibeo, nituntur ; quaeque
omnium deinceps circa hacc ab aliis fubinde ca-
piundorum experimentorum inconcufia bafis, &
lacra anchora exiftunt \ aut faltem poflunt exiliere.
Neque enim profe&o parvi res momenti mihi
v'idetur, in ipfa rerum Natura ejufmodi dete-
xifle regulas & theoremata, quorum opeomnes
illae imaginariae, ßc quali per fomnium effidtae,
metamorphoies Inieftorum, forma Sc fabrica infinite
a le mutuo diferepantium , ad unicum
duntaxat genus atque fundamentum redigi, tri-
bufque vel quatuor mutationum ordinibus, varias
Ipecies compleétentibus, includi pofiùnt.
haar in een grootgetal nu te gelyk meede deele, fieu* g
nen mögen. Ofwaar op ook aile de ondervindingen, ï
die men van tyt tot tyt., fou kunnen neettien, haare |
grontvefl en anker hebben: o f ten minfien| op hebben |
kunnen. Ende fekerlyk het dunkt my geen geringe
faak te fijn , foodanige regelen ende gronden in den
aart der dingen te hebben ondervonden, waar doorwe
alle de gewaande en de gedroomde gedaante vervor*
mingen defer Dierkens, devselke in geßalte ende
maakfel oneindig van malkander verfchelen, tot een
eenig geflagte en gront brengen kunnen , ende in drie
ver ßellingen ofie orderen van veranderingen, be* |
vattende onderfcheydelijke footten, begrijpen: vaU |
lende nog daar-en-booven bet felve te bemerken om-. I
trent haar aidereerfie beginfelen, dewelke, inde ge* |
fialte van eyeren, haar aan ans oog vertoonen.
Id ipfum vero praeterea in primis etiam eorum
rudimentis, quae liib ovulorum forma nobis
comparent, animadverti poteft.
Quoniam autem vera natura metamorphofe«:
h'orum Animalculorum eidem quali fato obnoxia
eft, cui praeftans quaedam pintura ; quae lapfu
temporis inquinata, 8tlbrdibus obnubilata, non
proprium amplius, qualis revera eft, fed longe
alium depidarum imaginum habitum oftendit
adeoque, fordibus deterfis, in priftinum rurfus
nitorem reftituatur oportet, fi veras iconum fpe-
cies diftinguere geftiamus : hinc, antequam lu-
pra memoratas pofitiones noftras, Se mutationum
feries, exponimus, atque exemplis fingularibus
illuftramus j noftrum quoque eft, excellentiflì-
mam illam imaginem, ut ita loquar, feu degan-
tilfime pidam tabulam, naturales Infedorum
Maar nademaal het met de waare gefebapent*
heid der veranderingen van defi Beeskens toe ge-
g aan is , als met een beerlijke fihilderyt dewelke,
metter tijt bemeufelt ende bevuylt geworden fijn- j
de, ons de eyge gedaante haarer beeiden, geheel an- j
ders, alsfe inder daat fijn , komtte vertoonen: ende
alfoo, indien wy begeerig fijn haar regte geßalte te
bemerken, nootfaakelijk, door het fiyveren haarer
onreynigheden, weder tot haar eerfie klaarheid moet
gebragt werden. Soo is ’/ , eer wy tot deefe onfi
genoemde ßellingen ende orderen van veranderingen \
füllen koomen, en dievoorts in particulière hißorien
voorßeilen : datwe eerßelijk dit overheerlijk beelt,
ofie cierlijke fchildery (op datwe foo fpreeken)
apparitiones exhibentem, ab Eraditis aeque ac * r natuunlijke vertominge» metter tijt der de
aliis, lapfu temporis, turpiter adeo commacula-
tam atque obfufcatam, ut nitidae veraeque ho-
rum Animalculorum mutationes non proprio,
fed alieno penitus, 6c perturbato fub habitu in ea
compareant ; denuo quafi e luto protrahere, atque
deinceps a fordibus noftrorum phantafma-
tum, falfifque Philofophorum traditionibus re-
purgatam, noftris demum theorematibus, tan-
quàm genuino Naturae ipfius vernice, illuftra-
re : ut hac ratione priftinus ipfi nitor, Se nativa
puichritudo rurfus concilietur.
Quatuor proinde hoc in opere pertradanda ve-
niunt. Primo nimirum Nympham, ceu bafin
unicam omnium, quas ita dida exiànguia Ani-
malcula fubeunt, mutationum proponemus : ne
vero quispiam voce mutationis decipiatur, heic
quidem in limine praemonitumeo, me cum hic
loci, turn inreliquo deinceps opere, aliud nihilhoc
fub vocabulo intclledum velie, nifi lentum atque
naturale membrorum incrementum. Secun-
Geletterde ende andere, bemeufelt ende bevuylt ge*
orden fijnde; foo dat ons daar door de fuyvereen* \
de nette veranderingen defer Dierkens, onder vreem*
de oneygentlijke ende verwarde gedaanten fijn voor-
gefielt i weder uyt de gront füllen ophaalen: ende '■
defelve veryolgens , vande vuyligheid onfer inbeel*
dingen, ende de valfe overleveringen der Wijsgee*
ren, gefuyvert hebben de; eyndelijk met onfi ßellin*
gen als met het waare vernis van de natuur felver op*
beideren: op dat alfoo defelve in haat regte gtani
ende eygen fchoonheid ons wederom mag verfchijnen.
Soo datwe vier dingen, in defi onfi verhandeling
doen füllen : Eerßelijk füllen wy voorßellen den
Ny mph a, o f den eenigengrontveft van alle de natuu-
relijke veranderingen der genoemde Bloedeloofe Bees*
kens: ende op dat niemant door het woord Veranda*
ring mifleydfioude werden, foo is ft, datwe nu tnU
heg in fieggen, daar foo hier als ook in % vervotg,
niet anders door te willen verßaan; als een langfit*
me ende natuurelijke aangroeing in leedemaaten.
do oftendemus, quo cafu contigerit, ut Nym-1 Ten tweeden füllen wy verhandelen hoe defin Nym*
pha
È Ì B L Ì A N A T U R A Ë, I
[ pha ìiaec, live bafis mutationum naturalium, adeo
inquinata Se tenebris involuta fit, quam nos
jdenuo expolire Se in integrum reftituere fatage-
mus. Tertio dein quatuor thefes live mutatiò-
nurn feries* ex ipía Natura peritas, ftabiliemus,
ad quas quaecunque Animalculorum exíanguium
ínctamorphofes, unico duntaxat fundamento ni-
itae, referentur. Quarto demum feriem quam-
»bet naturalis membrórum transformationis per
feria exempla fingularia in Infedis ipfis confir1
feiabo, haecque tam figuris, quam harum cx-
.plicationibus, adeo clare & diftinde ob oculos
feonam, ac quis defiderare polliti.
C A P U T IL
tÜmcam fifiit bàfin omniurfr, qua ivi cògni-
■ tis hucufque Infeftis obfervantur, mu-
v taiionum; hancqtie Nympham effe demon-
wifirat; Jìmulque modum tradii, quo Ver-
■ tfies & ErUcaè in Nymfihàs abetini.
^ Uemadmóduiti inter omnfes, quse ih remm
natura notatu dignae occurrùnt, mutatio-
‘ nes nulla vulgo magis admiranda cenfe-
tur, quam qua Eruca alati Animalis formam ad-
í|fcifcit í ita tamen contra communem hancce opi-
Bionem longe inanifelliifimum eft * eam haud
inajore dignam effe admiratione,quam alias quaf-
^unque mutationes, aut, quae in Plantis obìer-
vatui*, transformationem ; modo quis, veram
.ferii tat us illius metamorphofew? indo lem, atten-
tetcónfideret, quam exade ea non folum cum in-
Jemento aliorum Animantium, fed & cum pul-
mlatione & gemmatione plàntàrum atque florum
cdnveniat> Quidquid hinc in cadem intelledu
V c i l c putamus, non nifi a noftra iplbrumPhan-
tafia confidum efte videtur. Ut adeo omnis hu-
jufee admirarionis fqns in fola confiftat ignoratici
nemdolis & naturae Nymphae aut Chryfallidis,
qìpotc in quibus Animalculum ipfum, ceu flos
in fuo folliculo, ablconditum haeret. Bina au-
tem ìftliaec Nymphae &Chryiàllidis vocabula
non duntaxat unum idemqtie fignifìcant; fed
etiam ipfa, quam defignailt, tes pro una & eàdem
qmnu-.o haberi debet.
Ut vero propius ad inftitutum accedamus, id
ibidem quam accuratiflìme inculeandum eft :
qtod unica omnium mutationum, tam quae in
°M is mfeaorum in genere fiunt, quam quae fi-
1 1 acadunt ìpforum Vermiculis aut Eru-
I" cluani,bafis folummodo fita fit in da.
n&C difenda Nymphae, Necydali, Chryfalli.
aut Aurcliaecognitione. Quantumvis autem
inter
pha, defi gront der natuurelijke veranderingen -, is
vervuylt ende verdonkert geworden, het welke w$
dan wederom verklaaren ende herßellen füllen. Ten
der den Julien wy vierßellingen, ofie orderen van ver*
anderingen uyt de Natuur te voorfchijn brengen i
waar onder wy alle de verwijfelingen der Bloedeloofi
Dierkens, dewelke maar een grontvefi hebben, be^
vatten füllen. Ten vier den, fa l tk op y der order, van
de natuurelyke vergroey ingen en Leedemaaten ; ver*
fihey de particulière voorbeelden, in de Dierkens fe i*
ve laten volgen, en die met haaré figuuren en dè
uytleggingen der felve foo klaar en onderfibeydent*
lyk verlighten, als men fin kunnen begeeren-.
H E T II. H O O F T S T U K i
Bevattende den eenigen grontveft van allé
de veranderingen der bekende Bloedeloofe
Dierkens h welken een Popken
te fijn aangeweefen werd * als mede de
manier* op welke de Wurmen en de Rupien
daar in veränderen.
G Elijk onder alle veranderingen, in den aart
der dingen, aanmerkelijk ; niet naa het ge-
meene gevoelen verwonderlijker • is , als dat een
Rupfi aanneemt de geßalte van een gevleugelt ge±
dierte: fio is V egt er, infiende den eygentlijken aart
van defi verandering, ende de feer nette overeenko-
ming van d felv e , niet alleen met het aangroeyen der
andere Dieren, maar ook met het uytpuylen ende
knoppen der planten ende bloemen: datwe tegen het
algemeene gevoelen klarelijk hevinden, defelve niet
verwonderlijker, als eenige andere verwijfelingen
ofie de genoemde verandering der planten, te wefin,
ende al haar onbegrijpelijkheyd alleenig in onfi in-
beeldinge gelegen te fijn. Soo dat de oorfpronk
deefier verwondering, alleenig de onkunde van den
aart ende het wefin van een Popken, ofie eett
Gulde-popkcn, waar in het dierken eeven als een
hloem in fijn knop is , welke beide namen van een Pop-
ken o f Gulde*popken in der daat het fielve niet alleen
betekenen -, maar welke hetekende faak ook
voor een en het felve moet gehouden worden.
Maar op datwe naader tot de faak koomen, foo is
’tten hooghßen natikeürig te weten : dat de eenigè
grontvefi van alle de veranderingen, fio vande eye*
ren der Bloedeloofi Dierkens in H gerne en, als vandè
Wurmen ofté de Rupfen der felver in H befinden al*
leenelijk beßaat in een klaare ende onderfchèidentlij-
ke kerinis van een Popken , hoewel wy egtet tufi
fin een Popken, ende dat fiort der Pop kens, die
B wy