quoniam in aquis falfis reperimus. Hos inter
maximus eft Arellusmarinus, qui duos pollices
cum tribus lineis longus, trefque lineas ultra
pollicem latiis, oófco conftat annulis, de materie
firma 8c oflea conftrudtis. Ejusdem deinde
fpeciei alium minimum pofììdeo, .quem in mari
Boreali prope Petten deprehendi. Alteram quoque
fpeciem,fub nomine Pediculimarini, ex infida
Ternatana mihi tranfmiiit D. Padbrugge,
fefqui pollicis fere longitudine donatam, odio
quoque ex annulis, aliquatenus coloratis, con_
ftantem, atque in ambitu, more Echinorum
marinorum, minutis aculeis fimbriatam. Hi vero
pedibus carent.
Poffumus autem alias adhuc 8c rariores Afellorum
marinorum ipecies monftrarej quos inter
quatuor reperiuntur Squillis figura fimi-
les. Primus, maximus, pollicem longus, corpo-
reangufto, fcptem,more Afellorum terreftrium,
pedibus utrinque inftruftus, comiculis majori-
bus 8c acutiffime convergentibus, turn annulo
corporis poliremo prae reliquis omnibus longif-
fimo, inque tridentem apicem exporredto, gau-
det. Alter 8c tertius, multo minores, forma
tamen priori fere fimiles funt. Quartus a tribus
anterioribusineodifcrepat,quod pedes ejus antici
univerfo corpore multo longiores, inque qua-
temos diftindle confpicuos divifi fint articulos :
minor etiam eft, 8c, vel exporredtìs quoque bra-
chiis fuis, femipollicarem longitudinem haud fu-
perat.
Latum infuper ailervo Afellum marinum, ex
Iflandia mihi miflum, pollicis longitudine, dimi-
dii .pollicis latitudine,ex quatuordecimarticulis,
fi caput & caudam fimul computes, conftantem :
antennae ipii funt acuminatae, breves ; oculi fpa-
dicei j pedes fex anteriores unguibus acutis,incur-
vis, muniti : juxta caudam utrinque binae haerent
pinnae, planae. Notavit de eo D. Olaus Borrichius,
univerfum ipfius corpus unico duntaxat effe
iuffertum ofie, quod palmulae femini non abfi-
mile, de materie cornea, vel cartilaginea fabrica-
tum videtur. Nonnullos ejufmodi, fed minimos,
fn fluvio Y a , Amftelaedamum alluente,fàlfàs ducente
aquas, cepi, quos etiamnum adfervo.
Praeterea valde rarum Afellum marinum exhi-
bere pofTum, prope Petten a me captum, qui
vix femipollicem longus, ex pyri forma globo-
fus, fàt longa gaudet cauda, nonnullis quoque
pinnis inftrudta. Scrophulas denique quafdam
poflideo, ad genus Afellorum quoque pertinen-
tes. Earum prima minutiflima eft, ad oras ma-
ris Borealis a me capta, Temper in obliquum
>* pro»
j bebben; ende daarom Zee-piffebedden gemeint wer.
den. Daar ondcr is\de aldergrootftc Zee-Pijfebed,
twee duym en een vierendeel lang, en een duym en
een vierendeel breet, beßaande uyt agbt ringen, die
vaft en beenaghtig van maakfel Jyn. Nog kan ik een
beele kleene van defilve foort vertoonen, die ik in dt
Noort-zee by Petten gevangen heb. Eentweede foort
beeft my de Heer Padbrugge uyt 7 ernaten toegezon-
den, onder de naam van een Zee Luys, defelve is ten
näaften by anderhalf duym lang, en me ade uyt agbt
ringen beßaande, die cenighfinsgecouleurt Jyn, en in
fyn circumferentie is by met een boort van kleene
angels befet, gelyk de Zee-Egels. Defe fyn fon-
dervoeten.
Soo kunnen v.y nog andere en feltfaamer foorten
van Zee-PiJJebedden vertoonen. Waar onder dat-
ter vier Jyn,die de Garnaalen ingedaante gelyk Jyn.
De Eerfie, dat degrootfte is ,is een duym lang enfinal
van licbaam, hebbende, gelyk de Land-Pijfebedden,
Jeven beenen aan weerjydcn, de hoornkens Jyn groot,
en loopen beel fpits toe, en de laatfie ring van V
ly f is boven alle de andere feer lang, en in een drie-
tandige punt uytgerekt. De tweede en derde fyn
veel kleender, en komen met de eerfie huit in gedaante
over een. De vierde verfcheelt van de drie anderen,
hierin dat fyn voorfie voetenveel langer als fyn beele
licbaam fyn, en in vier kennelyke articulatie ver-
deelt: deefe is kleen, en met fyn uytgeßrekte armen
niet groot er als een halve duym.
Nog bewaar ik een breede Zee-Pijfebed , die my
uyt Yfland gefonden is, Jynde een duym lang en
een half duym breet, beßaande met booft en ft art
uyt 14. articulatien : die hoornkensfyn fpits en kortt
de ogen bntyn¡ de voorfte fes voeten fyn met Jcbar-
pe kromme nagelen gewapent, neffens de ftart
beeft by aan weerjyden twee platte vlot-vinnekens.
Van deefen beeft de Heer Olaus Borrichius aange-
merkt, dat fyn ganfebe licbaam maar met een been
gevult is , ’t geen bet faat der dadel-vrughten niet
ongelyk is , en boorn-of kraakbeenig van maakfel
febynt. Eenige diergelyke, maar feer kleene, beb
ik in de rivier bet Ye , die voor Amfterdam loopt,
in bet foute waater gevangen. Die ik meede bewaare.
Nog kan ik een feer rare Zee-Piffebed vertoonen, die
ik te Petten gevangen bebbe, defelve is qitalyk een
halve duym lang,en peeraghtig globeus van gedaante,
met een reedelyk lange ftart, daar meede eenige vlot
vinnekens aan fyn* Eyndelyk kan ik eenige Scrophulas
vertoonen, dat mede foorten van Pijfebedden
fyn. De eerfie daar van is beel kleen, die ik in de
Noort Zee op de ftranden gevangen bebbe, defelve
loopt
procurrens, quandoque8cficnatans, pulicifque
inflar in altum fubfiliens, quando in litore mo-
ratur.
Inter Scrophulas, quas dulcibus in aquis at>
que fluviis Hollandiae deprehendi, illa etiam
penes mefpecies eil ,quam SNELvocant. Haec
lepido quodam modo in obliquum novit decur-
rerej 8c, juxta ac pifeatores referunt, Percam
facillime interficit, fernet fubito intra branchias e-
jus infinuando. Id tamen hadtenus ipía nos ex-
perientia non doeuit. At vero Animalculum
hoc armis ad id comparatis inftrudtum eflè, certi
feimus : praeterquam quöd 8c in manu deten-
tum fingularem quendam titillationis fenfum
producat. Accedit, quod branchiae Percarum,
imo omnium aliorum pifeium, admodum tene-
rac fint, quibus hinc vulneratis vix aliter fieri
poteft, quin Perca pereat; quum omnis 8c uni-
verlus Pifeium fanguis per didlas branchias, ut-
pote, more pulmonum in aliis Animantibus,
fanguinem refrigerantes, perpetuo quodam circulo
propeilatur. Haec quidem Scrophula 8c
dulcibus8c falfis in aquis reperitur.
Proxime fèquuntur Vermes, Inteftina terrae di-
dli, pariterex ovo immediate prodeuntes, nec
flliam deinceps ullam ämplius mutationem fub-
euntes. Uhde 8c mature admodum púberes eva-
dunt, foemellis quidem ovula perquam diftin-
dfceconfpicuagerentibus. In plures fpecies hoc
quoque genus dividi poíle obfervamus.
Porro etiamfi certis quibufdam encheirefíbus,
praecipue vero ope Anatomes, qua increícentia
intra corpus ovula deteguntur, in multis Ver-
inium 8c Erucarum ípeciebus mares a fbemellis
dignofeere liceat : attamen haud unquam, quo-
ufque Vermium prae fe ferunt faciem, coitum celebrant.
Unde vel maxime paradoxum mihi videtur,
quod T).Goedartius,in experimento íéptuage-
fimo 8c quarto partis prioris, Vermiculum quendam
marem adpellet, quem eundem, jam muta-
tum, deinceps in experimento íéptuagefímo 8c
quinto vocat foemellam. Perinde enim id eft,
ac fi quis infántem mafeulum vocaret, eundem-
que, ubi ad virilem aetatem pervenit, adpellaret
foeminam. Verum hac de re infra plura dice-
mus. Dum vero aliorum in medium protraili-
mus errores, eo id animo agimus, ut 8c alios ea-
dem ratione nobiícum agere optemus ; quo tandem
error omnis exftirpetur. Ñeque enim nobis
Jgnotum eft, quantopere partus phantaíiae no-
ftrae nobis arrideant, 8c quam facile fiat, ut hac
feduóli pro veritate errorem proponamus. . Ve-
tuntamen haud eft, quod hifee meis examen riloopt
geduurig op fyde,en floo fwemtby fomtyds 00k,
en op betftrant Jynde, foo Jpringt by in de lugt als
een vlooy.
Onder de Scrophulas, die ik in de zoete voateren
en de rievieren van Hollant gevangen heb, bevint
fig by my diefoorte, devielke SNEL genoemt voort.
Deefe vseet feer aardig op een Jyde te loopen: ende
naa de Vijfcbers ons verfoekeren, foo komt by den
Baars, haar tuffeben de kaaken infehietende, ligtelyk
te dooden. Het welke wy tot nog toe niet ondervon-
den bebben. Dan hier van fyn wy verfeekert, dat
dit beeske de wapenen daar toe beeft; behalven nog
dat het in de band genoomen Jynde een vreemt gekittet
daar in veroorfaakt. Soo fyn 00k de kaaken
van de Baars, als 00k van alle andere vijfchen, feer
teer, waarom defelve ge quetftJynde, alfoo bet g an t-
foche bloed van de vijfen, in een geduurigen omloop
door de genoemde kaaken, dewelke het felve als de
long in andere dieren verkoelen, gevoert werd; foo
kan 9t niet anders wefoen: o f de baars, de kaaken
( als gefegt) gequetft fynde, moet nootfaakelyk ver-
ongelukken. Dit Snel nu vinden wy foo wel in de foete
als in de foute water en.
Volgen de Pier-Wurmen, dewelke meede onmid-
delyk uyt een Ey koomen, ende geen andere veran-
dering ooit ondergaan.. Waarom 'wy fe al vroeg
mannelyk ende vrouwelyk te fyn bevinden, hebbende
de wyjkens feer kenbäare eyeren. Soo bevinden wy
dat fe in veel foorten gedeelt kunnen werden.
VOrders hoewel wy in veel Wurmen ende Rupfen
de Mannekens van de Wyfkens, door eenige uytvin-
dingen, kunnen onderkennen: en bejonder door da
Anatomie,waar door men de aangroeyende eyeren binnen
in baar licbaam ontdekt: foo is 5i dat fe nooit, in
geftalten van Wurmen Jynde, haar vermengen* Waarom
betmy feer vreemt voor komt van den Heer Goed-
aert, dat by, in fyn vierenfovenftigfte bevindinge van
Jyn eerfte Deel, een Wurm het Manneken komt te
noemen; dewelke nu verändert fynde, by in Jyn\vyJ-
enjevenftigfte ondervindinge het Wyjken noemt. Het
welke eeven eens ts ,o f men een kind een man noem-
de, en het felfde, nu tot manbaare jaaren gekoomen
fynde, een wyjken. Dan van dit felve Julien wy wat
laager meerder fpreeken. Ende is ons voornemen,
als we andere haare misflaagen voorfleilen, niet anders;
als dat we 00k, bet felve van andere aan ons-
verfoekemop dat alfoo alle dwaalingeindelykmagge-
weert werden. Want wy feer wel weeten , hoe krag-
tig onfe inbeeIdingen ons behaagen; ende hoe ligt wy,
door defelve verleit Jynde, een dwaaling kunnen voor-
ftellen. Dan wy gelooven de proej wel te kunnen
uytßaan,bet welke die gcenen all een bevinden fallen,
Q l de