minus, quam peótus atque brachia, digna eft confideratie waardig in dit Di er ken, als fine borß
contemplatione. Eum enim exterius fi adfpe-
xeris, Rhomboidea praeditus forma videbitur:
cum tarnen pars haec, quae ventrem mentitur »
aliiid revera nihil fit, quam cutis traluccns,
f, fquamea, teftacea d, quae in dorfo, fivepofti-
ca corporis parte, coalita eft, antrorfum vero
verfus ventrem in bina iegmenta diipeicitur a fe
mutuo dehifcentiaj ficque hiantem veluti fene-
ftellam format, per quam Animalculum verum
fuum ventrem 8c caudam introrfum 8c extror-
fum ducere poteft : unde Rhomboidea ifthacc
inveftiens cutis lnfeóti hujufce tefta tantum eft>
per quam verum ejus corpus tranfparere cerni-
tur. Eatenus ergo id cum Animalibus teftaceis
convenit, diftat tarnen rurfus ab iis ratione mo-
tuum diltinóte confpicuorum, quibus in abdo-
mine 8c cauda poi let. Multoties fane obferva
e. v i, illud caudam fuam e. per memoratam illam
cutis iuae rimam extrorfum protuliilè, iterum-
que dein retraxiflè. Corpus hoc fua cum cauda
inftar literae S finuatum eft, atque in ejus
medio tralucens confpicitur inteftinulum ; anteriore
autem in parte tranlparentes videntur pedes
, pari fere modo, ac fetae articulatae in
Squillis gibbis, conformati, imo 8c limili
etiam, tremulo quali, aut Ìàltitante motu donati,
quo tarnen id non adeo, ac Squilla gibba,
locum fuum mutare poteft : cum folis fere ejus
brachiis hoc munerisfit commifium- quibus interim
pedes nonnihil opis in hac re fcrre videntur.
Caudae extremum in binos acutosrigi-
doique pilos iètaceos difterminatur fupra
quos, altiore paulo loco, bini aliiejufmodi pili
enafcuntur. In dorfo dióti corporis ova b .col-
locantur j quod quidem earn ob rationem pro
certo aifero, quia, poftquam Infeótum hoc ilia
ejaculatum eft, minutiflima albicantia Animal-
cula in aqua natantia obfervantur, quae ejufdem,
ac feniora, funt indolis, nec aliam fubeunt ul-
lam mutationem , praeterquam quod ma-
jora evadant. Prout in exemplo primi
Ordinis mutationum , a Pediculis defumto
docui.
In tertia figura omnes iterum haótenus defcri-
ptas exhibeo partes, exceptis folis ovis, utpote
quae excufla funt. Verum, quod in priore icone
a latere confpiciendum dabatur corpus, heic
paulo anteriore a parte depiótum fiftitur 9 ut mo-
tus corporis interni atque caudae per memora-
tum ilium hiatum Rhomboideae cutis tanto ex-
aótius repracièntetur. Quin 8c pedes hac ratione
diftinótius conipici polfunt, utpote quos heic
ul-
/•
en armen : want defelve uyterlyk aanfiende, die
fchynt een Ruitacbtige figuur te bebben, daar nog.
tans dit de el niet anders i s , als een doorlagbtit
en fihobaghtig fihelpagtig vel d , bet welke op de
rug o f agter op Jyn licbaam te Jamen gevoegt is
en naa db buyk van vooren, in twee deelen ge-
fpleeten , door welke geopende Jpleet bet Dierke
Jyn waaragbtige buyk en ßart kan in en uytwaars
beweegen, fio dat deefi ruitacbtige bekleedende
huyt niet als de f ib aal van dit beesken is , waar
door men Jyn waaraghtig licbaam fiet been fihynem
En daar mede komt bet over een met de Dieren
die in fihelpen woonen ; daar bet wederom van
verfchilt door de kenbaare beweegingen, die bet in
den onderbuik, en de fiaart betft. Soobebik menig-
maal gefien, dat die dierke fin ftaart c , door de
genoemde Jpleet van fin huyt quam uytwaarts te
beweegen, en defelve daar weer in te trekken.
Dit licbaam met fin fiart, is als een S geboogent
waar in men op bet midden, een doorfihynent ingt-
wandje fie t , en van vooren fiet men de doorfeby-
nende voeten, dewelke haafi als de gearticuleerde
borfielen in de Garnalen van maakfel fin , en ook
diergelyk een lillende o f trippelende heweeging
bebben 1 dan waar door bet fio plaatfelyk niet, als de
geboggelde Gam aal, beweeght wort, dat alleen de
armen doen, die f i egter voor een kleen g e decite »
fihynen te helpen. Het uyterßevan de f t art watt
in tweepuntige en fiyve borftelige bayren verdeelt,
f waar aan. een weynig hooger nog twee andere
diergelyke bayrkens uytfpruyten. Aghter op de
rue van het genoemde licbaam daar fin de eyren
geplaatfi h , dat ik feeker oordeel, om dat als Jj
dia bebben uytgeficbooten, men dan feer kleene wit-
agbtige Dierkens in het water fiet Jwemmen, die
van defelve aart ais de oude f i n , en geen andere
veranderingh bebben, als dat f i maar grooter worden.
Gelyk van de Luyfen, in een voorbeelt defe
r verandering in de eerfie order gefegt is.
In de derde figuur vertoon ik wederom alle de
befebreeve deelkens, behalven de eyers, die afgefchoo-
ten fin . Maar het licbaam, dat in de voorige af
beeldingop fide vertoont is , dat verbeelde Ik hier
wat meer van vooren , om de beweeging van het
inwendig licbaam en de fiart, door de gejeyde gaa-
pende Jpleet, van fin Ruitachtige huyt, nog |jP
netter uyt te beeiden. Soo van gelyken, vertoon «
ook de beenen veel diftinffer, die ik albier9 buyten
dt
ultra alterum cutis latus protenfos exhibeo : id,
quod ex peculiari literarum explicatione, poft-
modum fubjungenda, patebit manifeftius.
Quantum ad colorem hujuice lnfeóti ; is quidem
in adulto ad rubrum quodammodo vergit,
carnis bubulae, aliquamdiu in aqua maceratae,
colori fimilis. Externa cutis inveftientis fabrica
cum reticulata 8c tefiHlata pifciumfquamoforum
cute aliquantumconvenit :quamvis nullas haóte-
nus in ea fquamas mihi licuerit detegere, qui
nunquam per microfcopia, objeótorum magnitudinera
valde augentia, earn fum contemplatus,
■ÌTranilucida autem eft in morem cutis Squillae
gibbae,Mytulorum minutiifimorum, atque re-
cens natarum Cochlearum. Ramoià brachia
externo habitu atque piótura Gallinarum pedes
referunt; eorum tamen divifiones haudadeo di-
ftinótae funt. -
Haótenus deicriptum Inièótum crebro in ci-
ftemis aquae pluviae reperio, poftquam a longo
tempore nulla pluvia cecidit: verum ubi copio-
fa iis pluvia ineft, Infeóta haec difficilius detegi
poiTunt; quia hue illuc in omnem partem fefe
difpergunt. Inveni eadem quoque in aquis
dulcibus, atque paluftribus foffis, ficubi nonnihil
limpidioris aquae adhuc fuper fundi faece
ftagnabat. Quandoque aliquot dierum ipatio
in fuperficie aquae commorantur; aliquando
nonniiiin fundo tantum confpiciuntur ; at ra-
riifime aut nunquam ea videris quieta. Mutant
etiam, uti Pcdiculi, iiiam cutem, pofitaeque
èxuviae adeo exaóte ipfum referuntInièótum, ut
yivum id ate confpicidixeris:cujufmodi nonnul-
las cxuvias, oppido elegantes, etiamnum afiervo.
Memini,cum in Galliis olim in iàltu ita dióto
Vincennarum veriarer , me turn in equorum
aquario circa aquae iuperficiem immenfum
adeo numerum ejufmodi Inieótorum obièrvafle,
ut tota aqua verum quafi in iànguinem mutata
videretur : quod equidem prima fronte videnti
tcrrorem incutiebat; poftmodum vero anlàm
mihi praebebat horumee Infeótorum indolem
accuratius inveftigandi, mihique deinceps cir-
cumipcótc cavendi, ne fubito nimis de rebus
obviis judicarem: utpote quod innumcris fine
crroribus atque praejudiciis nos intricat. Quid ? !
fi 8c illi hac ratione decepti forent, qui pluvias
fanguincas nonnunquam cecidiife affirmant.
. I^onne fieri poteft, ut guttae ejufmodi rubrae
abaliis Infcótis,quippe femper eo tempore,quo
recenter e Nymphis-prodierunt, guttas fanguineas
! de eene fide van de huyt , heb uytfieekende fffge-
beelt. Gelyk dat nader kan blyken uyt de parti-
Here uytlegginge der letteren, die naderhand vol*
gen.
Wat de couleur van dit Dierken belangt,, die
ts, wanneer het volwajfen is , eenighfins naa fjet
rooden trekkende, en overeenkomende met de ver-
ruw van bet offen vleefich, bet welk eenigen tyt in
het water geleegen beeft. Het uyterlyke maakfel
van de bekleedende huyt komt enigfins over een met
de net-en ruitachtigen buit van de febobbige viffche
boewel ik daar tot nog toe geen fchobbekens op
heb kunnen gewaar worden, alfoo ik die met geen
vergrootglafen , die het objett feer vermeerderen9
heb befien. Maar fy is doorfigbtig, op de manier
als de huyt van de gebocbelde Gamaal, de kleenfie
Mojfelen , en de eerftgebooren Slakken. De getakte
armen fyn uyterlyk van maakfel, en de tekening9
als de poten der Hoenderen, dan de onderfebeydin-
gen Jyn fioo klaar niet.
Het genoemde dierken bevind ik veel in de re-
genbakken , wanneer het in lang niet geregent
beeft, maar als bet regenwater daar in vermtnig-
vuldigt is 9 foo fy n fy wat moeyelyker daar in te
fiem door dien f i baer daar in aan alle kanten
verfpreyden. Ik heb defelve ook in de fioete
waateren, en in de modderige flooten gevonden ,
wanneer daar boven nog eenig klaar water ftont.
Somtyts houden fy haar eenige daagen lang aan
de fuperficie van bet water, fimtyts fiet men f e
niet als aan de gront, dan felden o f noit fiet men
dat f i ruften. Sy vervellen ook als de Luyfen ,
en het vel9 dat f e afleggen9 vertoont foo wel het
Dierke, dat men fiou mecnen9 het felve levendig
te fien , gelyk ik van eenige van deefe afgelegde
velleties, die feer curieusjyn , bewaare.
Het beugt my dat ik fynde in Vrankryk in bet
Bofcb van Vincenne, in een Paarde-wet aan de vlakte
van bet water, foo een oneyndiggetal diergelyke dier-
kens gefien heb , dat bet geheele water als in een
waaragtig bloet fecheen verändert te fy n H e t welke
in *t eerft febrikagtig te fien was ; maar my naa-
derhand geleegentheid g af om den aard deefer dier-
kens neerftiger te onderfieken; ende my met een
omfigtig te wagten van niet al te fchielyk de dingen,
die wy fien9te oordeelen; want het felve on-
eyndige valfiheeden, ende vooroordeelen , in ons
komt te baaren. A l mogentlyk ook op die wyje
die geene 9 dewelke Jeggen het fimtyts bloet te re*
genen , bedroogen Jyn. Gelyk bet kan gebeuren,
dat de genoemde roode druppelen, van andere bloe-
deloofe dierkens, dewelke altyt, alffe eerft uyt haar
Popkens koomen, blocdige droppelen laaten vallm,
Z