Tab. IX,
f ig . IV . //.
Cochlea forfitan cibos fuos commoliti quemad-
modum Gallinae Sc Columbae kpillis Sc calce
devoratis id efficiunt. Ita relatum mihi eft|
quod Anas monetam auream, quam Piftolet vo-
cant, devoratam , atterendo vel fedecim mona-
dum pondere diminuerit. Atque hinc etiam
ortum cocpit fabella, quod Struthio ferrum va-
lcat digerere : uti bene animadvertit Har-
veus.
Alimentuiri , quo Cochleae hae utuntur,
Plantae firnt aquaticae. La&ucá eas per aliquot
dies fuftentavi, hacque vel maxime dileétaban-
turj ut & majora quacdam ejus follia penitus tota
commanderint,poftquam nonnullorum dierum
ipatio nihil comediflcnt. Ailidue vero tunc
dentem linguamque cxferebant: unde conjicie-
bam, eas fame laborare. Cochleas Vinearum
quandoquc etiam pane fecalitio alui i cui quidcm
avidae inhiabant, fi prius pluvia emollitus erat.
Tum autem temporis diftindbiffime videri poteft,
quonam eae modo comedant i praeprimis fi pañis
quam tenuiiììme confciil'us fuerit. Quin, poftquam
prima illis vice panem hunc appoiueram,
altero mox die ad generandum feiè accingebant :
ut hinc concluferim, panem ipfis valde copio-
fum & efficax nutrimentum praebere. Teredo
pariter pane admodum deleéfcatur. , '
Super Cochleae hujufmodi domunculà infi-
gnem Ovulorum numerum a fimili quadam Cochlea
depofitum fuiflè aliquando deprehendi. U-
niformi ea muco, oblongo, pellucido, incluía
haerebant, Se iplà etiam, cryftalli inftar, erant
tranfparentia : intus autem in eorum meditullio,
poft aliquot dierum intervallum, minima quae-
dam conipiciebatur Cochlea, grilèa, quae ju-
giter fefe fimilem circumrotabat m modumi ac
ccrae partícula fernet in ampullula vitrea, aquae
piena, circumvertit, quando ampullula lente
invertitur. Eadem fere racione minima hacc
Cochlea Aquatica fponteinTefta fua fefe gyra-
bat, Se limpido innatans humori nullibi adhae-
refeere videbatur. Tertio a partu horumee Ovo-
rum die contentae intus Cochleae incipiunt fla-
vefeere, dein grifeae evadunr.
Eodem , quo Cochlea haec prorepit corpo-
re//, etiam natat. Id vero hac ratione fit. Primo
quidem Cochlea in aquis lèmet in dorfum
fupinat, totamque pedis corporis lui planitiem
fuperficiei aèris, aquae incumbcntis, obvertit ;
tum dein corpus fuum univerfum , concavae
inftar Conchulae prius incurvatum, limili motu,
ac Cochlea Vinearum, promovet : atque hoc
pa&o in aquis nacando lentillime progreditur
haec.
maalt, als de Hoenderen en Duyven dat met de
Steenkens en kalk doen, die Jy doorflikken.
door my verbaalt is , dat een Entvogel, bebbende
e en goudePiflolet doorgeßikt, die tot fefiienaafen in
in het gewigt afgevreeven badt. Waar uyt hetfa-
belke van daan komt, dat de Vogelfiruyffen het y fa
fon den ver teer en : als Harveus to el aantekent.
HetVoetfel, dat deefe Slakken gebruyken, fyn de
Waterkruyden;cn ik hebbeeenige dagen deeze onder-
hon den met Salade,die fy graagaaten,felfs tot einige
grote bladeren toe, die fy heel opknapten, tun
dat fy eenige dagen niet gegeeten hadden ; flehende
aeduurig haar tant en tong uyt, dat my deedt cur-
deelen, dat fy bonger hadden. De Wyngaart-Slak-
ken heb ik ook wel met. Roggenbroot gefpyft, datfy
graag eeten, naa dat bet in regenwater is geweckt
geweeft. Op die tyt fitt men heel dißinft, hoefy
eeten, voornamentlyk foo bet broot heel dun ye-
fiieeden is. En naa dat ik bet haar de eerftemaal
gegeeven bad, foo begonden fy des anderen dags
te teelen, dat my deed oordeelen, dat bet broot
haar felfs fubflantieus was. De Hout-wormen eeten
ook feer geern broot.
Op het Hoornk en vaneen dee fer Slakken vondik,
dat van een van deefe Dierkens eengroot get al eyeren
efet was, die alle in eenparig, langwerpig , en
beider flym opgeflooten waar en. De Eyeren felve
ivaaren ook doorlugtig als een cryftal, en binnen
in haar fag men, naa eenige daagen, een grys Slax-
ke , dat Jig geduurig omdraayde ; op de wys als
een ftukje wafch fig in een glaft belleken met water
omdraayt, wanneer men het belleken allenxkens
omkeert. En baafl op defelve wys foo dray de fig bet
Water-Slaxke daar binnen in fyn fchaal van felve,
finder dat het febeen ergens aan vaft te Jyn, dryven-
de in 'een klaare vogtigbeid. Op den 'derden dag,
naa deefe eyeren gelegt f in , fio fiet men, dat bet
befloote Slaxke gee lag tig begint te worden, en daar
naa grys.
Het Lichaam van de Slak, daar het meedekruipt
i i , daar fwemt het ook meede : En dat op deefe
wys : eerflelyk foo keert het fig in bet water op fyn
rug, en het buygt de ganfche vlakte der voet van
het lichaam tegens de fuperficte van de lugt,
die op het water ftaat; en voorts Jyn g#1'
Jche lichaam ais een bol fcbulpken inbaygendet
en dat door een beweging, als die van de Wya-
gaart-Slak , voortfettende j foo fiet men bet heel
haec Cochlea, fpedtaculum fané vifu quam
jucundiflimum fic exhibens. Ne vero So-
lis radii aliquo modo ipfi officiant • fuo e corpore
illa nonnihil muci excernit, cujus ope
Animalculum hoc ab omni aeftus diurni injuria
defenditur, tantòque aptius redditur natami.
Caeterum omnes in partes id lèlè movere
langfaam in het water voort Jwemmen, dat won-
derlyk firay om te fien is. En op dat de fon hem
niet fou beletten , foo Jypert uyt fyn lichaam
een weynig flym,bet geen dat bet Dierken voor alle
ongemak van de bette des daags bewaart, en in het
Jwemmen te bequamer maakt. Voorts kan het zig
op alle wyfen in het water beweegen en omdrayen,
naa dat van noden is.
in aquis 8c converterc poteft , prout exigit ne-1
ceflitas.
Ad inftituendam harum Cochlearum Anatomen,
necelfum eft fuis e teftis eas eximere : ita
intra biduum moriuntur, & imbibita fimul a-
qua tantopere extumefeunt; ut earum organa
Genitalia quandoque in lucem prodeant, Sc A-
natome fàcilinegotio,fine moleftia, queat perfi-
ci. Quodfi vero partes quafdam fauciaveris,
omnia tantopere muco obvolvuntur, ut boni
quidpiam efficere vix liceat.
Cochleam hanc ea depiétam dedi forma, qua
eft,dum in aqua juxta vitri latus reptando ufque
n ad aquae fummitatem adfeendit, ibique forarai-
P ne fui Limbi .d, in oblongum veluti tubulum
elongato, extra aquas protenlò, lpiritum ducit,
aeremve.inlpirat.
Cochlea Mirabilis 3 Vivipara 3 Cryfidi-
lina.
Iracula, quae nunc in Cochlea quadam A-
quatica fum propoliturus, adeo mihi viden-
tur omnem fuperare fidem jut nullus mirarer , f i
quisea inter res, quae fieri haud poflunt , aut
inter Ovidii fabulas retulerit : iplè enim ego »
qui meismet ea oculis vidi, ob inexhauftam 5
quae hinc eiucet, in Operibus DEI Sapientiam,
mire excogitata artificia, immenlàmque Poten-
tiam, tantopere àttonitus Se perculfus fum ; ut
quali haud aliter queam, quin omni fere momento
de iis cogitem. Videbar mihi univerlàm
penitus Cochlearum naturam exaóte ita jamjam
indagaflè, ut tandem, ex multis diverfisque ob-
fervatis fingularibus, generales regulas cudere
mihi liceret. Verum quo in mirificis DEI O-
peribus inveftigandis progredior ulterius, eo lane
magis magilque comperio, ea omnia humani
ingenii atque intclligentiae limites tantum cxce-
dere, quantum abeft, quo minus mortalis Ho-
qui revera nihil eft, infinitas atque incom-
prehenfibiles DEI Perfeétiones perferutari queat.
I *X* Cochlea Aquatica, quam nudam, fine Calyce.
heic produco a, in folfis Hollandiae,magnifquej
& aquam dulcem vehentibus, fluentis, nume-
r°fa repcritur, plerumque in vadis horum arenofis,
Om haar te ontleeden ,moet menfe uyt haar fchaal
neemen, dan fterven Jy binnen twee dagen , en fy
worden ook door het indringende water wat uytge-
fi t , dat Jomtyts haar Teelleeden doetvoor den dag
komen; en het maakt de Ontleeding heel ligt en ge-
makkelyk. Maarfoo men het quetft, alles wort foo
flymerig, dat men niet veel kan uytregten.
Ik beb de afbeelding getekent op de manier, als
dit Slaxke in bet water tegens een glas kruypt, en
bovenaan de oppervlakte van het felvegekomen fynde
fyn aaffem en lugt baelt, naa dat het fyn opening
van de Rand d, als een langwerpig pypken uyt ge-
fetfynde], buyten bet water heeft geßooken.
Een Wonderbaarlyke, Levenbaarende,
Criftallyne Slak.
DE wonderen ,die ik tegenswoordig in een Wa-
ter-Slaxkeh fa l voorftellen , die fyn by my
foo groot, dat ik bet niet vreemt fa l vinden , Indien
iemant die voor onmogelyk fou uytkryten, o f
onder de fabulen van Ovidius teilen, en ik fe lv e ,
die haar gefien heb, ben nogfoo verbaafl vanweegen
de onnavorfebelyke wysheid, uytvindingen, en al-
magtigbeid GODS in fyne werken , dat ik daar
baafl alle ogenblik op kome te denken. Ik beeide my
in, dat ik nu de natuur der Slakken feenemaal wel
onderfogt hadde, foo dat ik uyt veele en verfcheyde
befondere ondervindingen nu generale regelen fou
hinnen mauken. Maar hoe meerder GODS wonder-
werken naafoeke, hoe ik meer en meer bevinde ,
dat die alle het oordeel en begrip van Menfihenfoo
ver overtreffen, als GO D T felve ondoorfockelyk en
onnafpeurelyk voor den ydelen Menfch is, die in der
waarheid een enkel niet is.
Het Water-Slaxke, dat ik ttaakt en Jonder Hoorn-
ken uitbeelde a , vint men inHollant in de Slooten,
als ook in de groote en Joete Revieren, in groote
menigte , daar fy gemenelyk op de fantgronden, o f
V v iWs