T ib . V
f ig . ,n
Tab. V
f ig . IV.
ipfi datus eft,quo cutem perterebrat, fanguinem-
que humanum, ut fuam alimoniam, fugendo m
corpus fuum trahit. Verum Aculeus hie ob fum-
mam fubtilitatem non fine magno admodum labore
demonftrari poteft, nec propemodum nifi
forte fortuna contingit, ut quis eum confpiciat.
Ad extremum capitis acutum , fi quis id
artificiofe & fingularii quadam cnchcircfi
• expreiferit , obtufa quaedam extuberat emincn-
*. tia 4, quae in medio Sc intrinfece excavata,
vel cavernolà, in fernet ip finn introrilim
recurvàtur, minime tarnen apertione quadam
ufque in corpus permeans : ex hac qüandoque
b. in lucem prodire cernitur Aculeus b. Unde
pars illa veluti coeca eft ACU LEI V AG1NA,
in qua is fefe recondit.
Vix alia feiam aptiore fimilitudine fabricam
hanc illuftrare , quam Limacum corniculo,
quod pariter introffum in fernet ipfum refle&i-
tur, iterumque extrorfum protenditur, neque
tarnen perforatum eft : unde, fi, in apice ejus,
loco veri, quem ibi confpicimus, oeuli, collo-
cattis eilet aculeus ; aliqua ratione ideam fibi
quis inde formare poffet, quotnodo aculei partes
in hoc Infe&o fabrefàélae fint, & mira arte
hdle angel gegecven is ; waar meede dat hy het
vel doorboort, en het lichaam fuyght. Maar deefe
angel is ein zyn fubtielheid, niet als met een feer
grotte moeyte te vertoonen, en het is bykans niet
als een gelak, dat mendeexje te fien komt.
Op het fpitfe eynde van het hooft 9 Wannett
men dat door kunft en inventie uytdrukt, foo ßet
men aldaar uytpuylen een ftompe verheventheid a
die van binnen, en inwendigy hol of kuylagtig
fynde , inwaarts in fig felven neerbuygt, fonder
dat hy tot in het lichaam met een opening dear-
gaat: en waar uyt men den angel byfomtyts ßet te voor-
fchyn komen. Soo dat dit deel als een blinde ko-
ker of SCHEEDE van den angel is , waar in hy
! fig verberght.
a fupremo Architeébo elaboratae.
Verum fi V AG IN U LA haec penitus deine.
de exprimitur c , tunc oblervatur, eam extre-
mo fuperiore paulo craflìorem elfe, quam infra,
Sc inftar fungi extuberare : ita ut hinc appareat,
pctiolum veluti, cui infiftit, apice ejus elle te-
nuiorem. Ubi autem porro quis aculeum ejuf-
que vaginam extrorfum premere pergit; is de-
mutn comperici, quod apex vaginae iupema
parte penitus obtufus fit, arboremque Saliccm
refbrat, omnibus ramis fuis truncatam : St quod
in co pràetcfea nofìnullae' hinc inde cuipidatae
a. particulae, unguiculi, vel ungulae, extent d,
quae, uti Se ipla vagina atque aculeus, ex ipa*
diceo pellucent. Cuinam ufui autem forte infer-
viant hae ungulae, utpote quarum in medio a -
culeus incurvatus e , cowlpicitur, paulo poft
declarabo.. Externa cutis vagirne, cui aculeus
infiftit, Se èx qua apex ejus protuberat, ejuf-
dem eft fabricàe, ac cutis reliqua Pediculum ve-
ftiens, ftriis nimirum atque pellucidis globulis
conftans : prout deìnceps, ubi de cute agetur,
exponam.
Ubi potto ifthanc capitis Pediculi partem eo
tempore, quo Pediculus, manui ìmpofìtus ,fudo-
ris quendam porum inveftìgat, ut futrm in eo a-
culeum defigat, contemplamur; ìmeola quaedara
Ik kan deefe ßruftmre niet. beter verge-
ly ken, als met het hoornken der Slakken, dat
inwendig in fyn felve meede inbuyght, en weer
uytbuyght , fonder dat het eghter doorboort
wort : foo dat, indie» op het felve een angel geplaatft
was , in de plaats van het waaraghtig
oog dat men aldaar fiet, foo fon men fig eenigfins
kamen imagineren , op wat Wyfe dat de deelen der
angel in dit dier gefabriceert fyn ; en künftig
van den opperften Architeli toebereyt.
Maar foo men nu dit KQKERKEN ganfeh uyt•
drukt ; c. foo fiet men dat het boven aanwat dikker
als van onderen is : en dat op dewys van een Padde-
fioel uytpuylt. Waar door het fig vertoont, als op een
dunder ßeelken te ftaan , als wel ß/n punt fehe
is. Dan foo men verder continueert, met den
angel en fyn kok er uytwaarts te drukken : foo
fal men bevinden, dat de punt des- kokers, heel ftomp
van bovenen is, als een Willigen boom , die alle
fyn takken fyn afgekapty en hier en daar fal
men eenige fpitze puntkenSy nagelkens, of klaauw-
kens, daar cp ge waar werdend, die van een door-
Inghtig caftanie bruyn couleur fyn, gelyk als de
koker en den angel haar] meede vertoonen.
Wat gebruyk deefe klaaukens mogelyk hebbendaar
den angel, dan krom geboogen fynde , C, fig in
het midden vertoont: dat fal ik datelyk feggen.
Het uyterlyke vel van de koker, daar den an-
gel opftaut, en met fifi punt deur uytgepuylt ist
het felve is van man kfd ah de vordere huyt van
de Luvsydde hem hekleet, beftaande uit ftriepen en
deurluchtige bolleties , als ik nader van de huyt
feggen fal.
Soo men nu dit deel van het hooft des Luys op
die tyt heftet, als hy -op de hant gezjet wort ? en
een fweetgaatken foekt, om zyn angel in te ftee-
ken , foo fiet men ten bltfk cafttmi» roottn doorlugh*
dam vifui fife ofìert ex pallide fpadiceo rubra,
per caput traniparens , quae antica parte pro-
fundius colorata eft; quum ibi loci lincola illa
aliud nihil fit, quam iplà vagina, atque intus ab-
feonditus aculeus.
Antequam vero hujulce aculei ufum fugen-
• dique modum explicem’ neceflum mihi videtur,
Gulae, Ventriculi, St Inteftinorum figuram , fi-
tum, colorem, fabricam atque motum prius de-
fcribere : ita enim modus, quo fuétum perficit
aculeus, tanto facilius intelligi potent. G U LA
” f pertenuis eft canaliculus/*, quem nonnifi ilio
tempore licet conipicere, quo iànguis per aculeum
in osadfeendit, Se ad ventriculum deriva-
tur. Situs ejus eft paulo poft oculos, ibique loci
lupra cerebrum videtur deferri ; quod quidem
inde conjicio , quia iuófcionis tempore ibidem
quam clariflime comparer : ut adeo eum mox fub
cutedecurrere credibile fit. In collo paululum
g. dilatatur g , Se poftmodum indoriò rurfus anb.
guftior redditur h , donec in ventriculo termi-
netur; prope quem eum confpexi, tanquam te-
, nuiifimum filum limpidum atque pellucens, in quo
ctiam nonnunquam fanguis, ipfiufque ventriculi
contento fimilis materies diflecanti obièrvatur.
At totam gulam nonnifi deferipto modo, fub
lànguinis fudtu, videre mihi contigit : eft enim
in fuo principio deteéfcu quam difficillima ; quia
in altiere dorfi parte, atque in capite 8c collo,
eum adjacentibus partibus admodum valide con- j
I neéfcitur.
| a. VENTRICULUS ti, partim in peélore Se
doriò fitus eft, maximam vero partem in abdo-
mine. Sanguine turgens obfcure fulci apparet
coloris, qui per cutem translucet, atque vel di-
lutius ruber eft, vel iàturatius fuicus, prout
ventriculi contenta minus magisve mutata funt.
Qua parte Ventricùlus fuperne in peétore haeret,
figura ejus fu ream refert, binis inftruóbam denti-
bus; quae quidem binae funt appendices coecae
i II- ventriculi kk , alte intra pe£tus, atque utrin-
que juxta gulam Se medullam fpinalem, ufque
ad primum par pedum, adfeendentes. Hae ipfae
vero funt geminae illae nigricantes, tranfparen-
tes, atque coloratae partes, quas in hiftoria partium
extemarum generatim indicavi.
At pars ventriculi, quae in Abdomine hae-
ret » confideratu praeprimis digna eft ; quip-
pe mftar oblongi cujusdam conformata faccu-
li, qui hic illic continuo contrahitur, rurfum-
que dilatatur. Ubi contentis caret, excolor eft,
«que pellucens una cum appendicibus fuis ven-
tnculus. Et prout contenta ejus comparata
funt,.
liichtent ftreepken , a1 daar door Jyv boofi fibynen,
dat voor aan bet meefte gecouleurtis-, als zynde de
kooker ,en den inwendigen verborgt?p angel.
Maar eer ìli nn het gebruyk van defen angel, en
fyn manier van fuygen voorftej, foo aghte ik het ne-
digh, de gedaante, fituatie, couleur, ftrufluur en
beweeging, der maag, keel, en darmen , voor a f
te befcbryven ; dat de manier van fyn fuygen te ver-
ftucmb aarder fa l maaken. De KEEL is een fé er fyn
canaalken f, dàt fig niet eer vertoont, als op die tyt»
wanneer het bloet, door den angel, in de mont op-
klimpt, en naa de maag ajgevoert wort. Hep
heeftfyn plaats effen aghter de oog en, daar het o-
ver de ber Jenen been loopt; dat ik oordeel, om dat
het fig op die tyt van het fuygen Jeer klaar aldaar
vertoont ; foo dat het Jcbynt, effen onder het vel te
leggen; in den hals wort het een weynig gedilateert
g , en voorts inde rugh wort het weer vernauwt,
h, tot het inde maagh eyndight, daar ik het
als een feer fyn draatken gefien hebbe, dat beider ende
deurlugtig was, en waar in men fomtyts, ook het
bloet, en de zelve floffe van de maag fiet, wanne
er men het ontleet. Maar de ganfche Keel heb
ik niet gefien, als op de befchreve wys in het bloet
Juygcn: want dit deel is f t er moeyelyk in Jyn begin
te ontdekken van wegens Jyn fterke conneilie , dip
het hoog in de rugh , en ontrent het hooft en hals9
met de aanleggende deelen heeft.
De MAAGH ii is geleegen, ten dele in de borft
enrugh, en voor ß n grootfte gedeelte in de buyk.
Wanneer hy voi van bloet is , foo vertoont hy fig ,
met een don ker bruyn e couleur, die door bet vel been
Jcbynt: en die beider root, ofdonkerder bruyn is ,
naa dat Jyne (Ioffe minder o f meerder gealtereert
ß n . Syn ftruBuur van bovenen, daar hy in de borft
leyt, is als een vork met twee fanden, dat eygently
k twee blinde byvoegjels k k van de Maag
ß n , die tot hoog in de borft, en aan weerßden van
de keel, en ruggemerg, tot het eerfte paar bee-
nen haar uytftrekken Dat die twee Jwarte door-
fchynende en gecouleurde deelen ß n , die ik in de
bejchryving der uyterlyke deelen, in het generaal
heb aangeweefen.
Maar het gedeelte der Maag zelve , dat in de
Buyk leght, is het eonjiderabelfte, ßnde van maak-
fe i, als een langwerpig fa x ken, dat hier en daar
fonder ophouden, gecontraheert en gedilateert wort.
Hy is beider ende doorlughtigh, als fyne byvoegjels
ook fyn, wanneer daar geene ft offen bevonden worden.
En naa de ft offen gefielt ß n ; foo is ook ß n
T 2 cou •