rupiffe, aliosvero intra has adhuc delitefcere.
Maximorum Conchae nucem Caftaneam magnitudine
aequabant, minimorum vero haud ma-
jora erant Pifo Romano. Cancelli autem ipfi j
intus habitantes, itidem pro fuae quilibet Conchae
ratione magni vel parvi erant. Omncs tarnen
hae Conchae eadem inter fe gaudebant figura,
forma & habitu;nec nifiexiguumquoddam,
atque, ut vocant, accidentale dabatur, ratione
coloris Sc pi&urae, diferimen. Cancellorumj
qui fuis etiamnum in Conchis haerebant, non-
nulli a Tefta ioluti erant ; ut nonnifi in ultimis
Conchae fpiris vi fuae caudae lernet quafi adfi-
xos tenerent. In aliis tarnen quam diftinéti filme
vidi, quod media còrporis fui parte cum ipfà
Concha fimili penitus modo conjungantur , ac
Mytulis Sc Cochleis proprium eft. Unde cer-
tiflime mihi conftitit, Concham Cancello aeque
loco verae Cutis effe, ac Concha Cochleae vera
Cutis exiftit.
Mirari hinc fubit, Do&iffimum Rondeletìum
ita de Cancello fcripfiffe, quod Bernard PHer-
mitè fe loge toujours dans les coquilles (Panimi, &
quPl rten a point de propres. Animadverto enim
in Cochlea Operculari,quod ea non iòlum ope
fuorum Mufeulorum Conchae adfixa fit, fed
quod vel tendines etiam Mufeulorum ejus cum
Tefta concrefeendo in hanc ipfàm tranfmuten-
tur: quemadmodum Se in Gallis atque Gallo-
pavis pedum Tendines per aetatem fenfim in Os
convertuntur. Id ipfum in Cancello quoque
obfervatur: Mufeulorum enim ejus Tendines
Scapo fpirali Conchae, qua is fecùndas fuas
fpirales circumvolutiones efficit, firmiter acereti,
& cum petroiò ilio Offe penitus in unum
coaliti cernuntur. * Quandoquidem autem haud
magnum eft fpatium, quod fuis ibidem infertio-
nibus occupant Tendines -, hinc Cancelli emortui
corpus inde fàciliime abfeedit. Atque hac fotte
ratione contigit, ut Magnus Rondeletius , Ari-
fiotelis doófcrinam fecutus, hanc rem minus ob-
fervaverit. Porro, quum Conchae hae omnes
una Se eadem gaudeant figura Se fabrica, vel
hinc etiam innotefeit, ipfàs nonnifi hifec folum
Animantibus proprias effe, atque cum his ac-
crefeere Se augeri; quemadmodum omnibus in
Cochleis, Se quibufeunque aliis in Animantibus.
quae Conchas habitant, obtinct. Hinc & pro
certo habeo, omnibus Cancellis,eandem adfpe-
ciem pertinentibus, Conchas quoque inter fe fi-
miles elfe datas: fiquidem me doceat experien-
tia, multivarias dari Cancellorum fpecies, non
ibi um inter fe mutuo multum differentes, verum
buytenhaare Schelpengefchooten Maaren,andere fi.
ten daar nog binnen. De Schelpen van de grootße
Kreejtßakken waaren als een Caßanie van grootte
en die van de kleenße ivaaren niet grooter als een
roomfehe Boon. En na proportie foo ivaaren 00k de
Kreeftßakken, die daar in ivoonden, groot of kJccn-
Alle deefe Schelpen waren van een figuur, gedankte,
en fatfoen, en in de couleur en teekening was 00k
niet als een accidenteel en gering onderfcheyt. De
Kreejtßakken, die nog in Schelpen waren , daar van
waren eenige van de Schaal afgeweeken, foo datfe
all een me t de ßart, in de uiterße drayingen van de
Schelp, haar als vaßhielden. Maar in andere fag ik feer
diß in ff, dat fe met het middelße ge deelte van bacr
lichaam, even alleens als de Mo(felenen Slakken ey-
genis, met de Schelp felfs vercenigt waren. Soodat
ik daar uyt fekerlyk fa g , dat de Schelp de waarag-
tige Huyt van de Kreefißak was , gelykerwys deefe
Schelp de waare huyt van een Slak is.
Dit doet my verwonderen , dat de geleerde
Rondeletius aldus van de Kreefißak heeft gefebre-
ven, dat Bernard l’Hermite fe loge toujours dans
les coquilles d’autrui, Sc qu’il n’en a point de
propres. Want ik bevinde niet alleen in den Wyn-
gaart-Slak, dat de Slak met fyne mufculen daar aan
de Schelp vaß groeit; maar dat felfs fyn Peezen
van de Spieren in de Schelp veränderen of vergroeyen:
gelyker wys 00k de Peezen in de beenen der Hon-
deren en lialkoenen meede metter tyt in Been veränderen.
Ditfiet menookindeKreefiflak,wantdePee-
zen fyner feieren fiet men daar aan de Dray-Spilvm
de Schelp, op de plaas daar hy fine tweede fpiralem-
drayingen maakt ,vaßgegroeyt ,en met het ßeenaebtig
Been P enemaal vereenigt. Maar aljoo de plaats
niet groot is , die de peezen aldaar beßaan, foo
wykt het lichaam van de Kreefißak feer ligt daar
van af als hy doot is. V Geen mogelyk de ree den
i s , waar door de groote Rondelet, volgendt
hetgevoelen van Ariftoteles, het felveniet geobjer-
veert beefi. En alfoo alle de Schelpen van een fat-
foen en figuur fyn , foo blykt 00 k daar uyt, datfe
niet als aan deefe Dieren alleen eygen fyn, en 00*
dat de Schelpen met haar aangroeyen ende grooter
worden: op de manier van alle andere Slakken, of
wat dieren dat het fyn , die in Schelpen ivoonen.
En ik vertrou fekerlyk , dat alle Kreeftßakken die
van een foort hebben : want de ervarentheid leert
my, datter veelelerhande foorten van Kreeftßakken
f in , die niet alleen onder malkander veel verfibee-
len, waar 00k diverfe foorten van Schelpen bevioonen;
als in het cabinet van myn Vader tefien ts, en
gelyk
faini & iñ diverfís Concharum fpeciebus habitantes
j prout in Patris mei Mufaeo eft videre,
mihique in aliis etiam plurimis Muíaeis obferva-
re licuic.
Concha Cancelli tenuifíimo praeterea Periofteo
veftitur : atque hinc novo argumento confirma-
tur , quod Concha Cancelli Cutis fít, ipfum cum
feo Periofteo extus inveftiens. Ut ideo Gancel-
lus íimiliter, ac Scarabaei & alia Teííacea, Oíla
fuá extrinfecus circum-carncm fuam polita gerat ;
quamvis tamen aliquod heic detur diferimen.
Periofteum hoc tenuiífimum eft, nec pulchrius
denudari poteft^ quam Concham, aliquot die-
rum fpatio in lixivio maceratam, dein tantillo
aquae fortis obliniendo : fie enim de Concha id
abfeedit. Atque hac methodo in quibufeunque
etiam Gonchis faciliime detegi poteft Periofteum.
Attamen in Gonchis nonnullis adeo
craflum & fpedlabile id- eftj ut experimento
ifthoc non fit opus. In aliis iterum Gonchis,
quae fupra feopulos volutatae funt, aut cum in-
colis fuis Animantibus per fàxoià & arenóla loca
multum reptarunt, Periofteum illud penitus de-1
tritum eft, adeoque tum haud detegi in iis po-1
teft.
.1 Ha rum Concharum quaedam proríiis laeves
». erant 6t venufte admodum piótae a, fpeculi inflar
corufeantes; Maximas tamen omnes Furi
marini quaedam fpecies, pun&is vel apici-
bus minutisaíliirgensjobtegebat eoufque ; ut tota
nonnullarum figura obfeurata Se deformata efe
fet, ñeque fpiralium, quibus gaudent, circum-
i. volutionum b ulla poífet confpici. Praeterea fo¿
veae quaedam pone ápices comparcbant, Se a-
renulae admodum Ungulares , quarum itidem
rionnullae Fuco acereto erant teélae. Porro Se a-
liae cernebantur foveae, mollioribus papulis
purpurafeentibus , repletae. In Concharum
quibufdam mollis occurrebat Fucus , in aliis vero
valde durus ; quarum ideo figura etiam incurvando
depravata erat; Vidi etiam materiem
ejufmodi Conchae internae fuperficiei adeo un-
dequaqüe accreviffe 5 ut nec anterius inintroitu,
nec paulo altius intra Concham ullus daretur locos
nudus, nifi folummodo qua Mufeulorum
Tendines a Concha feceílerant. 'UJterius obferj-
vavi, quod Vermiculi quidam Concham á-
liquam multis in locis inforaverint j tum quo-
modo Conchae nonnullae diffraótae, iterumque
toalitae fuerint. Omnium igitur elegantiflimae
funt hae Conchae,quoufque minimi funt in iis
Cancelli • quum eo tempore haud obdu&ae
feperiantur. In aliis quibufdam Cochleis, etiamnum
gelyk ik ook in ve'rfcheyde andere cabinetieh géfieh
heb.
Nog beefi de Schelp van de Kreefißak een feeir
dun beenvlies, dat haar bekleet, het Welk nog eeh
ander bewys is ,dät de Schelp de Huyt van de Kreejt-
ßak is, *t geen hem met fin Beenvlies bekleet. Soö
dat de Kreefißak, even als de Scb'ülbyters\ 'cn andere
Schclpdieren, fyne beenderen van buyten, en
rontzom fyn vleefch geplaatfi beeft; hoewel met ee-
nig onderfcheyt. Dit Beenvlies is feer dun, en men
kan het niet beipuaamer ontblooten, als dat men de
Schelp eenige dagen in de Loog legt, en dan met
een weynig fterk-watcr befirykt, foo wykt het vdn
de fihelp a f; en door deefe inänier ondekt men in
allerley Schelpen feer ligt bet Beenvlies. Maar in
fommige Schelpen is het foo /igtba:är en dik, dat
men dit exßeriment niet nodig heefi. En bi andere
Schelpen, die op de klippen gerclt fyn, of die met
de dieren, die haar bewonen , veel op ßeen en Jant
gronden kruypen, daar bevint men het Jomtyts tS
eenemaal afgefleeten, en alfoo is het daar niet te on-
dekkem.
Eenige van deefe Schelpen waaren Veel glddt eh
cicrelyk getekent a , enfy glommen als een fpiegel'.
Maar de grootße waaren alle begroeyt met eeh
zoort van Zee-wier, die met kleene ßippels of pun-
fen om hoog ßont; en die in femmige de ganfebe
figuur van de Schelp verdiiyßerden, en deformeer-
denfoo dat men geenen van fyne vyf fpirale om1
drayingen b fien kon. Voorts fag men neffenk
de toppen eenige kuiltjes , en ook fommige feer
curieufe findekens, waar van eenige meede met
wier begroeyt waaren. En dan fag'men eenige
andere kuiltjes met weeker en purp'eragtige puysjes
vervult. In fommige Schelpen was de w ier week,
en in andere feeir hart. Het geen veroorfaakt hadt,
dat de fehelp in fyn figuur krom geboogen was geworden.
Ik feg ook dat de Schelp binnen in haare
bolligheid begroeyt was,foo dat daar geen plaatsf
voor aanen by den ingang, en wat boger in de Schelp,
van bevryt was, als. alleen, daar de Reefen der
Mufculen afgeweeken Waren. Nog ontdekte ik, dat
eenige Wurmkens verfeheyde gaaten in de fehelp
Igegeeten hadden; als ook hoe eenige fchelpen gebroo-
ken, enweer genefen waaren. Soo dat deefe Schelpen
het frayße fyn, wanneer de Kreeftßakken heb
kleenße fy n , op welken tyt men haar oHbegröeyt
bevint. In fommige andere Slakken , die nog niet
begroeyt fyn, is haar figuur en frayigheid ten hoog-
fien aanmerkelyk, als fe nog kleen fyn, gelyk in
D d I fomi
I I I
11!
HP
m m
itfki