f e . V I I I . ,
Ulterius deinde animadvertendum eft, quod
>•' „ T Mafculus* bis cutem mutet, Foemella vero
Tab.XIII. . _ .. .
fis. vi. V1CC tantum fimplici : verum neque hoc ut
b- indubitatum . propono ; quandoquidem
’ Foemella haud adeo firmis experimentis
mihi conftitit. Hane ob Caufam caudas Foe-
meilae tertia parte breviores efle obfervamus
caudis Mafculorum. Aliud praeterea magifque
notabile difcrimen in eo fitum eft, quod Oculi
in Mare vel duplo majores Tint, quam in Foemella.
Accedit 6c tertia differentia, quod ni-
mirum flavus corporis color in Mafculis ma-
gis ad rubrum vergat, quam quidem in Foe-
mellis. Sunt 6c Mari,' praeter grandiores duas
Caudas, quatuor infuper Appendices, minutis
fimiles ligulis incurvis,quae in Foemella haud
adeo diftin&e confpiciuntur.
Ephemerum nec in aquae gremio, nec in tcl-
lurc, neque in aere generationem perficit: ve-
rumFoemella fua ejaculaturOva in aquae fuper-
ficiemjquibus deinde Lades vel Semen fuum ad-
fundit Mafculus, earn forte ob rationem majo-
ribus Oculis a toto Oculeo Conditore infignitus
hujus enim praerogativae beneficio excufla Foe-
mellae Ovula facile inveftigare poteft. Quem-
admodum igitur multae Pifcium fpecies, fine
ullo coitu, Semen five Ovula fua in finum aquae
excutiunt; ita 6c Ephemerum Sperma fuum in
& fuper aquam effundit. Quin 6c Ovula haec
minime in fpeciem integri talis Ovarii, quale intra
corpus fuum gerit Ephemerum, inter fe
concreta, verum fimiliter, ac in Pifeibus obti-
nct,a fe mutuo feparata 6c diifoluta excernuntur.
Quod Ephemerum intra aquas haud celebret
coitum, inde manifeftum fit; quoniam fuis e tu-
bulis haud egreditur, nifi eo tempore, quo cutem
fuamdepofiturum eft. Imofi vel inde exiretj
uti neceifitate quandoque urgente, aut aerem
recentemhauriendi gratia,exit-,haud tamen intra
aq,uas generandi adum perficere ipfi integrum
foret. Nam 6c in aqua, nifi natando, quiefce-
re nequit; 6c ilico .in fundum demergitur, ubi in
aqua vult quiefcere: in fundo autem firmarn nulli-
bi habet fedem,priufquam novum fibidomicilium
effoderit. Hisadde argumentum omnium validifli-
mum jquod videlicet nulla unquam Infeda genera-
tionis opus adgrediantur, nifi cum poftremas exu-
vias depofuerunt. Ita faltem medocuit experientia*
In aere itidem haud generant Ephemera: uti!
co tempore, quo volitant, facile obfervari po-j
teft. Praeterquam quod 6c coitum in aere ce-
lebrare ipfis haud foret poflibile: quandoquidem
poft ultimam cutis mutationem Mafculo.
rum
Om voort tegaan,foo ism alhier nan te men
ken, dat bet b Manneke tweemaal¡ ende bet cWyß
ke maar eens vervelt ; daar ik echter, ßo vafi
met op derfft aan; alfoo ik dat van bet Wyfken niet
anders ondervonden heb. Om deefe reeden, fio
verfcheelen de Staarten van bet Wyfken we l een der-
de part in langte van die van bet Mannekèn. Een
ander en aanmerkelyker verfebil i(Jer, dat de Oogen
Viel tweemaal grooter in bet Manne ken, als in bet
Wyfken Jyn. Het derde verfchil is , dût de gecle
vervi van í¡ cha am wat me er. na het roode in de
Mannekens is trekkende, als wel in de Wyfkens,
Hier by beeft bet Manneke, ne fens fyn twee groo*
te Staarten, nog vier Aanhangfefen, die als kleene
kromme neflclen haar vertoonen, die in bet Wyft
ken ßo kennetyk niet en Jyn.
Het Haß dat en teelt nog binnen in de boefent
van bet water ,nug op bet landt, of in de lacht :maar
het Wyfke fchiet haare Eyeren of Kayt op de vlak*
te van het water, daar het Manneke fyn bom of
faat daar op uytßort; waar toe dat het mogplyk
met grooter oogen van den algeoogdcn Schepper is
begifttgt. Door welk voordeel het de aytgcfcb&h
ten Eyerkens van het Wyfken makkelyk kan opfie-
ken. Gelykerwys dan veele ßorten van Viffchen,
ßnder eenige vermenging, haar faat of kayt binnen
in de boeßem der wateren ßebieten : Joo fchiet ook
bet Haß fijn faat in ende op bet water. En dat
niet in geftalte van den beelen Eyerßok , die fe
binnen in haar dragen; maar, even als de Viffchen,
in gedaante van afgeweekgn ende loffe eyeren. Lai
bet Haß fich niet binnen in de Stroomen koppelt,
dat blykt klaar , alßo datJy haar niet uyt *er pyp-
kens en begeven, als op die tyt, wanneer fy füllen
vervellen. En hoewel ß haar daar uyt begainen,
als feßmtyts door noodt, ende om lucht te febeppen
doen9 foo was het haar echter onmogelyk om binnen
in de wateren te teelen. Soo om dat ß ßnder te
Jwemmen in bet water niet kunnen rußen j als om
dat fe in het water rußende, datelyk na de gront
daalen; alwaarJy dan geen vaßigheyt enhebben,voor
al eer Jy een nieuw buysken voor haar uytgegraven
hebben. Doet hier nog als de alderßerkße reeden
by , dat geen bloedeloos Dierke oyt en teelt, als na
fyn alderlaatfie vervellen. Ten minßen naa tnyne
ondervin dingen.
In de lucht teelen fy meede niet ; als op die tyt >
wanneer Jy vliegen, makkelyk kan bfpeurt werden.
Behalven nog dat het haar onmogelyk. Jou fipi 0,n
haar in de lucht te vereenigen. Gemerkt, na de
alderleße afßrooping van bet vel, de Beensn der
Manturn
Pedes tantopere extenduntur, ut Clutias
¿os pro Corniculis habuerit. Quin cogita,
quanto opus fit adparatu ad coitum in acre infti-
juendum ! Uti in Mufcis 6c praecipue in Libellis
eft videre, quae in aëre divagantes atque voûtantes
mirifico quodam modo inter fe coëunt.
‘ Concludo igitur ex meis obfervationibus,
quod Ephemera nec in aëre, nec intra aquas
unquam fefe conjungant: verum quod Foemella
Ova duntaxat fua fuper aquam excutiat ; Mafcu-
lufque deinde fuos fuper his Laótes effimdat, quos
hinc, aeque ac Foemella fua Ova,dum volitat
penes fe circumfert. Ut adeo ifthaec generatio
abfque ulla, ne minima quidem, utriufque fe-
xus commiftione perficiatur. Omnia autem haec
in breviflima ilia vitae celerrime tranfeuntis periodo
tana propere peraguntur ; ut forte accuratius
eorum inftitui examen haud poflit.
In toto vitae fuae curriculo haud comcdunt
ifthaec Animaicula : prout pluribus aliis Infodis
itidem commune eft. Ranas etiam, Lacertas.
Serpentes, 6c Chamaeleontes, aliquot feptima-
rnrum, quin menfium, jejunia ferre, experiun-
do didici.
C A P U T IX.
§uamdiu Ephemerum vivat, & quid-
nam mortem ejus acceleret„
EPhemerum, utantedixi, in aquae fuperfi.
eie volitans 6c oberrans, moxque furfum
mannekens ß o ßerk uytgerekt worden'; dat feGÄu-
tius voor Hoornkens beefit aangeßen. Doet hier by t
wat voor een toeßel dattcr al van doen is om vlie-
gende in de lucht te teelen. Als omtrent de Vliegen
mox deorfum per aera fefe agitans , haud ultr;
quatuor vel ad fummum quinque horas vivit
id eft, ab hora fexta vel fefquifexta vefpertina
ad undecimam ufque no&urnam. Quod quidem
expertus dico; quandoquidem Ephemera,
capfulae inclufa, mecum in cubiculum meum
detuli, ibique longitudinem vitae eorum accurate
adnotavi. Intra breviffimum ergo 6c pau
ciflimum illud tempus ea moriuntur omnia : ne
que, quod apprime dignum eft obfervatu, eorum
ullum mortem naturalem in terra fubit.
Quin potius omnia ilico >. rurfus aquas petunt
quando fecunda mutatione cutis funda funt. Eft
ergo vitae brevitas, omnem fuperans admiratio-
nem, quam DEUS, immepfus tille Artifex, A-
nimalculo huicce adfignavit.
Verum quis mortalium vel tanta pollet ingenii
acie, vel in fcribendi arte adeo exercitatus eft,
ut aerumnas atque calamitates, quibus Ephc-
snerum vel anguftiffimos etiam intra cancellos fuae
en voornamentlyk de Puyße-byters te ßen is,
die de vermenging heel wonderb aarelyk in de lucht
omjwevende en Jwemelende volbrengen.
Ik befluyt dan ityt myne ondervindingen, dat
het Haß noch in de lucht, nog binnen in bet water
oyt of oyt ßg koppelt t maar dat bet Wyfke al-
leenlyk haare Eyeren op het water uyt fchiet; daar
het Manneke dan fijn Hom op uytftort, die het, *
terwyl betvliegt, hieromby ßg draagt; gelyk ah
bet Wyfke haare Eyeren doet. Soo dat dan dit teelen
fonder eenige of de minße vermenging in bet
werk wort gefielt. Het welk alles, in de gefwinde
kortheyt van haar leeven, ß o baufiig in fijn werk
■; dat het mogelyk niet nauwkeuriger te onder-
foeken is.
Inden beelen loop van haar leeven ß o en eeten
deefe Beeskens. niet, gelyk als aan veele van deefi
Dierkens gemeen is. Ende ook voor eenige weeken
en maanden, omtrent de Kik-vorfchen, de Haagdif-
ßen, de Slangen , ende de Chamelions, van tny on*
dervonden is,
H E T IX, H O O F T S T U K ,
Hoe lange het Haft leeft, en wat fyn
doodt verhaaft.
H Et Haft x als hier te vomen gefegt is, op de
vlakte Van het Water vliegende ende fwe-
vende, ende dan weer om laäg door de lucht weme-
lende, leeft niet langer als tuffchen vier en vyf uu-
ren. Dat is van ftes uuren , of half fevenen, tot
e lf uuren in der nacht. Het welk ik ondervonden
heb, wanneer als ik defelve ,in een doosken opgeflo*
ten h ebben de, inmyn kamer meede nam ,• ende al-
daar nauwkeurig, de lankheyt van haar leeven aan-
merkte. Binnen die feer körten ende geringen typ
komen fy dan alle te ßerven. En dat aanmerkens
waardig is, geene van allen ontmoeten haar natuu-
relyken dootop hetlant. • Want fy vliegen dadelyk,
als Jy ten tweeden maal vervelt fyn, weer naa het
water. , Het is dan een meer als- verwonderlyke
kortheyt van leeven, dat dit <Dierken van G0DT3
dien onhegrypelyken Kunßenaar, toegeßhikt is.
. Maar wat verßant en pen is nu nog magtig, om
de rampen te befchryvcn, die het Haft, hinnen die
enge paalen van leeven heflooten fijnde, komen &
o v e r¿warfen ? Wat my belangt, ikbeken daar te fwak
g x ä ‘ «S