Quum Oyi talis , quod unam ex minutilfimis
Cochleis continebat, mcmbranam pcrfregiflem ;
• Cochleam, inde exemtam d , vulgaris aciculae
capitulo magnitudine aequalem eilè deprehen-
di, quae tarnen tum haud amplius feie move-
bat, neque in domunculam fuam lèlè recipie-
bat : namque 8c Muiculi ejus nimium adhuc teneri,
Tab.IX.
fig, x i . d
d.
Fig. Xu.
a. a.
chlca etiam natabat, uti Foetus humanus in
Utero muliebri. Prout autem Cochlea major
cvadit, ita proportione minuitur iilbic humor.
b. c
d
8c nonnullae forfan, uti credo, partes ejus
crant abruptae.
Quodfi Ovuiu hoc per funiculum fuum fuf-
tollebatur , Cochlea intus fuo in fitu manebat
penitus immota: at quando Ovum, quodunius
vel trium dierum fpatio extra Uterum haelerat,
lie ex funiculo fuo fufpenfum tenebatur, tunc
r* Cochlea intus ad fundum membranae e, Ovum
conftituentis, fublidebat. Unde concludere
omnino licet, funiculum vaforum intus fuilTe
diffra&um ; quamvis confpici is nequeat, quia
limpida, candida, & tenerrima heic funt omnia.
Quin ipfe humor, five fuccus alibilis, in quo
Cochlea natat, limpidus eft; quamvis interim
nonnihil colori feri la&is accedat, 8c aquae im-
milliis adhuc evadat turbidior: quodfi tarnen
per aliquot dies aquae inhaefit, tunc fele glutinis
inftar expandit, 8c vi aquae imbibitàc tandem
rurfus clarior fit.
Minutam hanc Cochleam d microlcopio
quum objeciflem ; vidi Oculos ejus ,picis inftar,
nigerrimos aay reliquum vero corpus fere fine
colore, maximamque partem albidum fuiile.
. Comicula b fubobtula funt. Os c patulum
. hiat. Corpus reliquum d totum extra domunculam
protenfum erat. Operculum e ad pofte-
riora Caudae ipfius adcretum obfervabam. Cae-
tcrum domuncula/', aeque eleganti apparatu, fi-
milibulque pilis erat exornata, àc in icone decima
repraefentavi.
Ex hifee igitur quam evidentiffime innotefeit,
quanam ratione ifthaec Cochlea una cum domuncula
fua, vel Offe lapideo,atque Operculo, quoque
paullatim in Utero accrefcat, augeatur, 8c
major evadat. Quae quidem obfervatio tanti
eft momenti, ut aliam notatu digniorem a quo-
piam haud defiderari polle exiftimem. Quicun-
que autem ifthaec legit, fàteri omnino cogitur,
DEUM profeóto haud liquidioribus ulpiam ma-
gilque convincentibus documentis poflè cogno-
fei, quam quidem in minutis hi Ice Animalculis ;
in quibus Maximus ille Archite&us tot admiranbinnen
in het dreef\ als een menfehelyke vrugt in
de Lyjmoeder. En na proportie dat bet Slaxke
grooter wort, foo vermindert deefe vogtigbeid.
Dit Vlies van een Ey, bet geen een der kleenße
Slaxkens beßoot, van rny gebrooken wefende, en ket
Slaxken daar uyt genomen fynde d, foo was dat van
grootte als de knop van een gemeene Jpelt, finder
dat bet ßg doe meer roerde, ojßg 00k in fyn hoorn.
ken trok. Door reden dat Jyn Spieren daar toe teteer
waaren, en 00k ont dat eenige Jyner deelen afge.
brooken waren, foo ik geloof.
Als men dit Ey by Jyn ßreng opvatte, foo bleef
het Slaxke volkomentlyk in Jyn fituatie, maar als bet
een dag a drie uit de Lyfmoeder geweeß was, en
dat men het aldaar by Jyn ßeelken opvatte, fooßn\_
bet op de gront e van. het vlies, dat dit Ey maakte.
Waar uyt men kan oordeelen , dat de ßreng der
vaaten van binnen moet gebrooken fyn geweeß,
boewel men die niet en fie t, om dat alles beider,
blank, wity en feer teer is. En de vogtigbeid, of
het voetfej daar het Slaxken in leyt, is Jelfs bei.
der, boewel een weynig naa de couleur van wey
trekkendey en als men het in het water leyt, wort
het nog troubelder: en naa eenige da gen daar in gelegen
te hebben, foo fpant deefe vogtigbeidfig ly.
merig uyt, en wort door het ingedronge water,
weer metter tyt klaarder.
Dit kleene Slaxken d met een vergrootglas bellen
fynde, foo fag ik dat fyne ogen pik fwart waaren
aa, fynde het vorder lichaam haaß niet gccouleurt,
maar meefi wit. De Hoornkens b fyn ftompagtig.
De Mont c ßaat open. Het vordere liebaam d
was heel buyten bet Hoornken Uyt geßrekt. Het
Dekfel e fag ik dat van agterop fyn Start vaßge-
groeyt was. En vorders is bet Hoornke f van
defelve frayigbeid, en eeven alleens met bayrkens
vereiert, als in de tiende af beelding vertoont heb.
En waar uyt men tafielyk fiety op wat wyfe dit Slaxke
neffens fyn Hoornken, oj Steenbeen, en Dekfel,
00k allenxkens in de Baarmoeder aangroeyt, toe-
neemty en grooter wort; fynde dit een yan de alder-
aanmerkelyße ondervindingen , die men fou können
wenjehen te ontmoeten. En een ider, die dit
leeß yfal moeten bekennen, dat GODT niet klaarder
nog overtuygender te bekennen is, als in deefe
kleene Beeskens , alwaar die groote Boameeßer,
foo veele wonderbaarlyke deelen, en overhnßip,*
uytrandas
partes, omnemque humanam induftriam
fuperantia artificia, veluti uno in puncto con-
clufit atque recondidit; ut vel in Animalculi
omnium minutilfimi Anatome totam fuam aeta-
tem terere quis poflet. Quapropter 8c omnem
hancce meam deicriptionem haud pluris vendi-
to, ac Solis quandam delineationem carbone
lignorum exaratam. Neque mirum hinc eft,
quod Ethnicorum olim Sapientes, quum DEI
quaedam miracula circa Foeminarum naturam
conlpexilfent, noftris auribus acclamaverint :
Ens entium miferere mei !
Reliquas hujus Cochleae partes accurate haud
inveftigavi ; tum quia binas tantum majufeu-
las, unamque minorem hujufee Ipeciei dif-
fecui ; tum 8cquia cafu faltem fortuito faótum
eft, utmirificam hanc inftituerim Anatomen,
fane longe digniifimam, quae ab omni parte per-
ficiatur: liquidem Cochleas hafee, pro lubitu,
quovis tempore làt numerolàs liceat acquirere.
Breviter tamen enarrabo, quae plura vidi.
Animadverto Dentibuscarere hancCochleam.
At horum loco Probofcis, live Lingula ei data
eft, cujus adminiculo fuam illa efeam veluti
fuétu aflumere videtur ; uti in Papilionibus, non-
nullifque Scarabaeorum fpeciebus quoque obti-
net. Lingula haec tarn eleganter fabrefaóta eft,
ut vixexaéte deferibi, 8c aeque difficulter icone
repraefentari queat. Antica parte pellucido eft
colore fpadiceo, plurimilque utroque a latere
particulis, ut Branchiae pifeium, aut uti peóten
duplici dentium fèrie ferratus, ftipatur; quae par-
ticulae verfus pofteriora magis pallelcunt,8c cae-
terum fàbrica conftant corneo-olTea, quali 8c
tota Lingula fuis in divifionibus gaudet.
Gula tenui fimilis eft filamento. Ventricu-
lum haud probe confpexi, quia partes quafdam
difruperam: at quam pro Ventriculo habui,
particula erat membranofi Inteftinuli aemula.
Ovarium prorfus, uti in Gallinis, compara-
tum eft ; nifi quod Ova in eo omnia ejufdem fint
magnitudinis. Ova haec in principio pro congerie
globulorum cryftallinorum habui : at
quum ea vitro impofita exficcari finerem, con-
trahebantur; quod granulis cryftallinis hujus
Animalculi proprium non eft. Quin 8c contre-
&ando, 8c manducando, ea mollia elfe deprehen-
di. De Pene quod dicam, habeo nihil ; quam-
Vìs aliquid Penis aemulum viderim.
Hepar diftinète confpicuis conftat e glandulis,
quodammodo pyriformibus. Et fateor fane, in
aliis nullis Animantibus Glandulas Hepatis ma-
nifeftius mihi apparuifìè. Quantum ad reliquas
Abdouytvindingen,
in een kleen flipken verborgen en op-
geßooten heeft. Soo dat men omtrent de Anatomie van
bet alderkleenfie Dierken al fyn levens tyt fou
kunnen beßeeden. Waarom ik 00k myn ganfehe be-
fchryving voor niet anders uytgeef^als o f ik met
een houte kool de Son wilde uytbeelden. En om
welke reeden dat bet geen wonder i s , dat de wyfen
onder de Hey denen, op het Jten van eenige der wonder
en GODS ontrent de natuur der Vrouwen,hebben
tot onfe oren uytgefcbreeuwt: Opperwefen ont-
ferm u myner.
De vordere deelen van dit Slaxken heb ik niet
naukeurig onderfogt, foo om dat ik maar twee groote
9en een kleen Slaxken van deefe foort beb geo-
penty als meede om dat het maar by toeval is ge- ,
febiet y dat ik deefe wonderlyke ontleeding gedaan
heb 9 die wel waardig is9 dat by in alle fy ne deelen
volvoert wiert : om dat men deefe Slakken naa
wenfeh altyt kan hebben, en in overvloet. Egter fal
ik in ’t kort feggen, wat ik nog gefien beb.
Deefe Slak bevind ik geen Tanden te hebben ,
maar by heeft in de plaats een Snuit, o f Tongeken,
waar door bet te gelooven is, dat by fyn eeten al
zuygende inneemt, op de wyfe van de Kappelleties,
en 00k fommige foorten van Scbalbyters. Dit Tonge-
ke is foo elegant gemaakty dat het niet wel te be-
fthryven, en alfoo weynig uyt te leeldenis. Van
vooren is bet doorlugtig caßanje root van couleur ,
en met verfebeyde deelkens aan wcerfyden, als de
Kuuwen in de vifcb9 of een kam met dubbelde fanden
beftt: deefe deelkens Jyn naar agttren bleeker,
en voorts boornbeenagtig van maakftlygelyk het gan-
fche Tongeke in fyne verdelingen is.
De Keel is als. een fyn draatke. De Maag beb
ik eygentlyk niet wel geßen, om dat ik eenige deelen
afbraf: maar bet deelke, V geen ik daar voor
nam, was als een vliefig Darmke.
De Eyerßok is eeven alleens als in de Hoer.de-
rciiy met dit onderfcheyt, dat alle de eyeren even
groot fyn. Deefe Eyeren fagik in 9t begin aan voor
een vergadering van Crißallyne klootkens; maar als
ik die op een glas ley en droogen lie t, foo krempen
Jy te Jamen , dat de crißallyne greinkens van dit
Dierken niet en doen. " En 00 k als ik fe b andel de
en kauwde, waaren fy week. Van de Roede kan ik
niets Jeggen : boewel ik iets fug dat daar naa ge-
leek.
De Leever beßaat uyt feer kennelyke Klierkcns,
die wat peers-gewys van maakfeljyn. En ik moet
belydeiiy dat ik de Klieren der Lever in geene Dieren
volmaakter geßen heb. Wat de andere deelen des
Y y Buyks •