7 IBI fw y . iS
l i i l i l
I ' iPilill1l1l I i Ilill lS 111 E i i . r tuSiIml'JniiT
H # 1 1 i l I I I ü i lite
i l f t ' " I ' : i l a «
’iillllililS
» îi^siSfl n i
i W i l l P V M I S
» i f f f l
„ I h I I I
r i B i i
M l
l i l i l
lllililiii È 1
i l i l
t m m
II. tr>ISS#iP®t1e1-1n9, 1 S « | H
I l i a
JHiMil
Í i l l 1 1
É M i l I l i } i
¿lÂill g|
colore gaudet albido', nonnihil ad coeruleum
vergente, hinc penitus alio, quam in Homine 8c
Brutis ; quippe quorum (atúrate ruber eft fan-
guis. Quum vero Sanguis in omnibus fere hu-
jufmodi Animalculis (folis, quantum novi,Incedi
nisterraeexceptis) purpureo ifto careat colore
; hinc illi Aurores , qui fuifmet tantum j
iàpiunt fpeculationibus , Exiànguia vocarunt
haec Animalcula: ut ut vel ipfo in Homine non-
nunquam albus in Arteriis Sanguis obfervatus
fuerit. Hie Cochleae Sanguis glutinoliis humor
eft, nonnihil tenax 8c pituitofus; qui fi in a-
quam defunditur , coeruleae inftar nubis com-
paret, quae fenfim fefe expandit, tenuior fit,
tandemque penitus evanefeit, fpeétaculo vifu
longe jucundiifimo.
Qui a membrorum nutritione fuperftes eft
Sanguis,per Venas fubtiliffimas verfus cor redit,
novam fubiturus coótionem. Venae hae maximam
partem in corporis cxterioribus obambu-
lant , atque conipicuae funt. Quae cnim ibi
obfervantur vaia, tantum non omnia ,funt veno-
ià ; prout ejufmodi inter Punéta corporis Glan-
duloià videri polfunt. Omnes hae Venae in am-
plum coéunttruncum, Venam Cavam di£tum •
quae quidem, uti jam diximus, quam manife-j
ftiffime confpici poteft in interna fuperficie ca-
J f ; YV- meratae illius, membranaceae, partis Limbi
a b. Cochleae b : fub hoc enim atque per hunc Lim-
bum Venae decurrunt, fuofque tandem humores
d. in Cordis Auriculam d. effundunt ; quae dein
fua rurfus contra&ione & fyftole hunc ipfum
c. Sanguinem in Core, propelliti Cor vero eundem^
manifefto quodam circuitu, denuo ejicit in Arterias
; haequeiterum in Venas; ut adeo motus
ifte nunquam interruptus fit, atque in circulum
eat. Hinc Cordis pulfus primo in Auricula ejus
cemitur ; poftmodum vero in Corde ipfo. Venae
illae, quae ex Vena Cava oriuntur, tam mirifico
artificio in fupra memorata membrana fà-
brefa&ae atque elaboratae funt ; ut accuratamea-
rum iconem exhibere conftituerim : quo nimi-
rum DEI Opera tanto cognofcantur clarius, fir-
miufque memoriae imprimantur.
Cor ifthoc fua cum Auricula pulchrius nunquam
confpici poteft,quam ubi per Cavam fuam
Venam flatu diftentum, dein femificcatum, difi-
fecatur : quodfi enim penitus arefiat, tunc nimis
valide contrahitur, utinternam ejusfabricam 8c
válvulas haud adeo commode liceat contemplari.
Quum vero Vaia ifthaec nonnifi albicantem con-
tineant íánguínem ; hinc facile pro Nervis haben-
tur; adeoque expedit, ea injeéto prius liquido
quovoert,
is witagtig van coulenr, een weynig trek*
kende naa bet blaatiw , geheel anders als in de
Menfchen en de Dieven, daar bet bloet hoog root is;
en om dut bet bloet die purpere couleur in meefi alle
de foorten deefer Dierkens niet en beeft (de Pier*
wurm alleen uytgefondert;) Joo hebben de Autheu*
ren, die niet als door haare fpeculatien geleert ßn ;
deefe Dierkens de na.im vm Bloedeloofe gegeven. Hoe*
viel men in de Menfchen f e l f viel wit bloed fom-
tyts in haare ßagaderen gefien beeft. Dit bloet
in de Slak is een lymagtige vogtigheid, eenigjins
taay ende flymerig ; en als men bet felve in bet
water laatßralen, Joo vertoont bet fig daar in, als
een blaauwe wolk, die ßg allenxkens uytfpamen*
de daar in eyndelyk verdwynt. Dat boven ma-
ten aardig te ßen is.
Het Bloet, dat van bet voeden der leedematen ove*
rig blyfi, dat keert door Jubtile aderen weder naa
het bert, om berkookt te worden. Deefe leigen
voor het meefte gedeelte in de uyterße deelen van
bet liebaam, daar fy figtbaar Jyn. Want bet fyn
meeft alle aderen, die men daar gewaar wort, ge-
lyk defelve tuffeben de Klier-punten van bet li-
ehaam te ßen fyn. Alle deefe aderen verfamelen
haar in een wyde ßronk, dat de Hol-ader is, diet
als gefeght ,feer aanmerkelyk te fien is in de binnen-
ße fuperfic'te van bet hol uytgefpanne vliefige gedeelte
van de Limbus, o f Rant der Slak b.- waar onderen
door fy haar loop bebben, en haare vogtigheden eyndelyk
ontlojfen in het Oorken van het Hert d. Het
welke door Jyn contraQie en klopping dit Bloet
weer in het Hert e voert; en het Hert dat dryfi vittr
bet felve, door een kennelyken circulatie, in de Slag-
aderen, en die wederom in de Aderen, door een cir-
kel wyfe en onophoudelyke beweeging. Soo dat de
pols van’tHerteerfl inßn Oorkengeßenwort,enver-
volgens in het Hert felve. Deefe Aderen, die uyt de
Hol-ader fpruyten, fyn foo wonderlyk aardig in bet
genoemde vliesgemaakt ende uytgewerkt, dat ik daar
een nette f f beelding van heb willen maaken: op dat
de werken GODS te beter bekent ende onthoude»
fouden worden.
Dit Hert en (yn Oorken is niet beter te fien, dan
ais bet door Jyn Hol-ader opgeblajen wort, en dat
bet half gedrooght Jynde dan wort door gejheeden,
anderfins ais men het heel drooght, foo trekt bet
fig te Jierk te Jamen, en men kan Jyn inwendig
maakjel en klap vliejen dan foo bequaam niet fe*'
Alfoo deefe vaten niet ais een witagtig bloed voeren,
foo worden Jy ligt voor Senuwkens aangefien i
waarom men defclve met een gecouleurde vogtigbeU
pert
quodam colorato replere: quae quidem encheire-
fis ob maximam harumee partium fubtilitatem 8t
tenuitatem ,operoià iàtis atque difficiliseft.
Cui volupe eft ifthoc negotium imitari, ejufi
modi is pigmenta, quae fubfidere poflunt, liquori
immiicere debet tam fubtili, qui per vaio-
rum poros tranipirare, 8c in auras abire queat.
Qitod fi enim homogeneo quis utatur liquore colorato
-tunc in unum omnia rediguntur colorem
nec diftindti quidpiam oculis exhibetur. Multas
heicencheireiès atque artificia,ad rem hanc per-
ficiendam requifita, nunc poflèm exponere ; nifi
tra&atulus hicce, praeter exfpe&ationem 8c
inftitutum,fub manu jam iàtis excreiceret.
Difcrimen, quod Sanguinem inter 8c Mucum
datur in Cochlea, perquam notabile eft , 8c vel
ex fplo colore atque craflitic cognofci valet.
Quantum vis‘enim Ìanguis in venis fuis iàtis tenuis
atque fluidus fit; attamen paulo, poftquam
evafis depromptus eft, tenax evadit. Quin 8t
licet is ftatim in aquam conjiciatur, haud tarnen
expedite adeo, nec nifi tantillum prius concufi-
fus, illi fe mifcet. Mucus contra, quem glan-
dulae excernunt, non in aqua iolvitur, nifi longo
poft tempore ; quum tenax fit 8c craifus, atque
praeterea coloris albi: quibus equidem do-
tibus facile is afanguine dignofei poteft; fiquando
vulnerata Cochlea in aquam conjicitur, ut fan-
guis & mucus fimul fe aquae mifeeant.
Sanguis chartae albae illitus nullum omnino
fplendorem relinquit ; cum tamen mucus ean-
dem veluti vernice, Argenti inftar, fplendente
obducat: unde, tonum conciliandi gratia, non-
nullis pigmentis remifceri is poffet. Qui Co-
chleas in cibis habent, iànguinem earum vel maximi
iàciunt, vocantque Cochleae jufculum,
follicite curantes, ne pereat. Quod quidem ab
ipfis aeque, ac ab Oftreophagis, haud fine ra-
tione fieri mihi videtur.
Quonam modo Mucus e Glandulis cutaneis
exitillet, hac ratione conipici poteft : primo
oportet cutem charta bibula, grifea, tam crebro
& diu abftergere, donee Muci nihil cematur am-
plius, aut exftillet. Tum dein cutis inter digitos
prehendenda, atque, fine ulla vi illata, compri-
ßienda eft. Quod quidem fi iub microfeopio
perficiatur ; fenfim e poris cutis glandulofis ex-
ftillans confpicietur Mucus, fpecie minutorum
punftuloi-umlimpidorum, quae, preflìonecontinuata,
exiguae evadent guttulae, haeque tandem
confluentes infignem Muci efficient colle-
&ionem ut univerfa cutis eo hume&etur, atque
glutinofa reddatur.
Cavum
eerfi moet vol fpuyten, dat een moeyelyke hantgreep
i s , om degroote Jubtielbeid en dunte deeßr deelen.
En die dat fou willen naadoen, die moet fodanige
verwen onder een fubtiele vogtigheid mengen, dat
fy kunnen finken, ende dat ook de vogtigheid kan
door pafferen en uytdampen ; anderfins foo het
eenparige gecouleurde vogtigheden ß n , die maken
alles van een couleur, dat alle onderfcheyt van ge-
figt wegneemt. Ik fou hier veele hant-en kunßgree-
pen om dit uyt te werken befchryven kunnen, indien
dit traftaatke alreede onder de hant niet
merkelyk, en boven myn oogmerk, quam aan te
groeyen.
Het onderfcheyt van Bloet en Slym is fie r aanmerkelyk
in een Slak, en ligt aan ß n couleur en
dikte te onderkennen. Want [hoewel het bloet re-
delyk fibtie l ende vloeybaar in Jyne aderen i s , fio
wort het kort daar naa lymerigh, als het daar is uy /
genomen. En niet tegenfiaande men het ßraxin het
water werpt, Joo wil het daar foo ten eerfien niet
meede mengen, ddn naa het een weynig geroert is.
Het ßym, dat uit de klieren komt, dat Jmelt in
tegendeel, niet als naa langen tyt in het water,
om dat het tay ende dik i s , fynde ook wit van couleur
; waar door het ligt van het bloet te onderkennen
is; wanneer als men een Slak in het water
werpt, die gequetß i s , en dat het bloet cn ßym
fig daar te famen in vermengt.
Het bloet op wit papier geßrekenfynde laat ganfih
geenglans naa, dat het ßym al doet, dewelke het
papier als met een blinkent vernis verfilvert. Soo
dat men het met eenige verwen fou kunnen mengen ,
om die op te beider en. Die de Slakken eeten, eßi-
meren feer het bloet, dat ß het fap van de Slak noemen,
en neerßig befirgen, dat het niet verloren gaat.
Waar in ikjöordeel, dat. ß ende de Oeßereters g een
ongelyk in hebben.
Hoe het Slym uyt de Klieren van de huyt ßpert,
kan men op deefe manier fien; men moet eerß de huyt
met graauw vlak papier foo dikmaals en lang a f
veegen, tot dat daar ge en ßym meer gefien wort,
nog uytßpert. Dan moet men de huyt tuffchen de
nngeren vatten, en hem te famen drukken , Jbnder
hem gewelt te doen. Wanneer dit nu onder een ver-
grootglas gefchiet, Joo filmen allenskens het ßym,
in gedaante van kleene heldere puntkens , uyt de
klieragtige pori van het vel fien ßperen : dewelke
als men in het drukken aanbout, tot kleene droppelen
Julien worden, die in een en tot malkanderen vloe-
yende, een ganfehe verfameling van Slym Julien maaken,
dat deganfibe huyt Jal bevogtigen , enlymerig
doen-worden. Hh De