VI. Tandem eundem hunc exhibeo Vermicu-
lura, qualis eft, cum ad extremum pcrfectitu-
dinis fuae gradum pervenit : qua fub forma is;
Perla live Libella vocatur, atque increfcendo
in perfe6fcum denique Animal abiit;, quod aetatis
fuae plenitudinem indeptum , & generation!
■idoncum eft. Quemadmodum hinc is primo re-
pcns natanfque fuit Vermiculus; ita nunc vo-
lans Vermis evafit. Infupcr mutatio ejus five
membrorum excretio, quoad Oculos, Alas &
Caudam, mirabiliflima eft: Pedes exçipiuntur,
qui mutationis nihil fubierunt.
Vermiculos hos, e quibus Libellae excre-
fcunt, primum Salmurii, retro aedes Do6tiifimi D.
Tana que Ui Fabri, qui tum hoipitio me excepe-
rat, atque haec itidem Naturae miracula adama.
bat, in Ligeri fluvio obiervavi. Poftmodum
Vero in pluribus aliis dulcibus aquis, parvis fta-
gnis, foifis paluftribus, aliifque aquarum col-
Je&iombus, eos vel tanto etiam quandoque numéro
congregatos1 inveni, ut torus fundus iis
veluti confitus videretur. Repunt quidem na-
tantque fimulj nec tarnen velociter admodum
iêfe promovent. Acuto etiam vifu funt praedi-
ti \ quum, fi quis ad ilia loca, in quibus de-
gunt, pervenit, mox fefe in profundum dcmer-
gant, ubi vel minimum quoddam inconfuetum
objeétum perçipiunr. Eorum pabulum limus
eft, fubtilifque terreftris materies, in qua de-
gunt, atque a Libellis procreantur : hae ipiàe e-
nim pariter continuo circa aquas veriantur, ibi-
qùe perqaam mirifico modo generationis negotium
inter feiè exfequuntur. Numerofae etiam
reperiuntur Libellae in campis & iâltibus, ubi
multae dantur Mufcae, quippe quas, more a-
liar.um Avium, inaëre aucupantur atque dévorant,
Quod fi Ova, quae Libellae in aquas eja-
Tab XII Cu^ntur,microfcopio confpiciuntur,oblongae ea
fig. i . a. figurae a funt, atque anterius in acumen con-
vergunt; qua parte & caliculis quibufdam,
quafipun&is extuherantihus, caliculorum, quos
in Ovo Pediculi five Lende delineavi, quodam-
modo aemulis, exornantur, atque in extreme
apice anteriore nonnrhil nigricant. A parte po-
ftiça Ovum hoc ovatam in formam terminatur,
fplendentique gaudens fuperficie caeterum fin-
gulare nifiil obfervandum cxhibet.
Quando Vermiculi, ex hiice Ovis prodeun-
tes-,in formam Nymphae-Vermiculi accreverunt;
tunc extra aquas in locum ficcuru > gramen v.
g. fruftum ligni, murum lapideum , aliudve
quoddam obvium corpus ièiè conférant, ibique,
acu-
VI. Eyndelyk^foo vertoon ik dit fiivt Wurmken^
foo als bet tot fyn alderlaatfic volmaaktheid gckoo*
men is, en in welke geftalteniffe het een Puyßebyter
genoemt wort, Jynde tot een volkomen Dier aange-
groeyt geworden, dat Jyn vollen ouderdom he f t ,
en bekwaam tot de voorteeling ts. Soo dat, daar by
eerfi een kruypende ende fwemmende wurm was
by nu een vliegende Wurm is geworden. Synde
vorders fine verandering, of uytgroeing van leeden
omtrent de Oogen, de Vleugelen, ende de Start feer
wonderbaarlyk; behalven in de Beenen, die ganfeh
niet verändert Jyn geworden,
Deefe Wurmkens, daar de Puyßebyters uyt ver-
groejen, heb ik de eerße in aal te Suumur, agterhet
huys van dengele er den T anaquillus F aber, in de re»
vier de Loiregeßen, daar ik toen ter tyt in buys by-
woonde, en dewelke deefe wanderen der natuur meede
beminde. Naderhant heb ik haar in verßheyde
foete waterenj leine plaskens Jlooten ,en andere ver-
gaderingen van wateren gevonden ; en fomtyts in
fnlk een mentgvuldigen getal, dat de ganfehe gront
daar meede als bejait was. Sy kruypen ende fwem-
men te gelyk^, maar haare beweeging is niet feer
vaardig. Sy hebben ook een goetgefigt, want als
men ter plaatfe komt daar Je leeven, foo retireren
fy haar datelyk in de diepte , wanneer Jy maar het
minße objeff, dat haar vreemt is, gewaar worden*
Haar voetfel is het flym ende ßibtile aardagbtm
materie , daar Jy in leeven, en van de Puyßebyter in
voortgeteelt worden : dewelkc men ook fiet, dat haar
geduurig ontrent de wateren onthouden, en daarmet
malkanderen heel wonderbaarlyk voortteelen. Men
vind ook deefe Puyßebyters in een groote menigtejn
de velden en boßchagien , daar veele Vliegen fyn\ die
fy, op de monier van de andere Vogelen, in de lugt
opvangen en vevteeren.
Als men haare Eyeren, die Jy in het watet
fchieten, met een vergrootglas beßet , foo Jyn fy lang-
werpig van maakfilz. , lopende naa vooren Jpitt totf
alwaar Jy met eenige dopkens, als verheve fiippel-
kens, verßert Jyn, die eenige gelykenis hebben met
de dopkens, die ik op het Ey van de Luy s of Neet
verbeelt bebbe; ook fyn Jy heel van vooren eenweynig
fwartagtig. Van agteren loopt dit Ey ovaals ge*
wystoe, en ha is aldaar glimment van maakfel;
fonder dat daar eenige andere befonderheden in te
obferveren Jyn.
Als de Wurmkens, die uyt defe Eyeren voort-
koomen, tot degeflalte van een Worm~Popken vergroeyt
fyn , Joo begeeven Jy haar hupen het water op een
drooge plaats , het Jy op het gras , aan eenßuk
hont, of een fieene mnur, of wat f i anders vindett
kun-
B acutis fuòrum Pedum Unguiculis <*<z, quam fir-
Hfó nliifime defixis, breviflìmo temporis fpatio immoti
haerent. Eo tum tempore ccrnitur, quod
cutis eorum in Capite & Dorfo primùmdehifcat :
t. e! quo hiatu Caput & Oculos fuos b, tandemque
tc. & fenos fuos Pedes cc, in lucem proferunt ;dum
interim càvae & inanes exuviaePedum,vernatione
fun£torum, fuo loco firmiterdefixae permanenti
Hoc pera&o Libelia dein paullatim antrorfum
il. prorepit, atque hae ratione Alas primo fuas dd,
deinde & Corpus extra cutem fuam protrahit;
tumque paullo ufterius progrefia denuo veluti
immota confidet. Interna temporis Alae ejus pè-
detentim ièfè expandere incipiunt, omnefque
rugas minutafque plicaturas fùas adaequant : corpus
itidem iènfimin longum extenditur eoufque,
doneemenfuram fingula membra magnitudinem-
que juftam obtinuerint. Quiim veto haec omnia
vi lànguinis, humorumque circulantium, &
impulfi per refpirationeitì aéris adminiculo perfi-
ciantur ; ideo Libella tum temporis nondùm volare
poteft, & hinc tamdiu eodem in loco permanere
cogitar , dum membra ejus univerfa am-
biencis aèris Solifque effieacitate exficcata fint. Ita
tandem aliam penitus, Ionge nobiliorem jadgre-j
dicur vitam Libelia, quam cujus hucufque in
aquis fuerat particeps ; utpote in quibus milcre
repensjtardeque natans,degere tenebatur.
Rariflìme evenit,utmutationes hae a Natura
bfferanturconfpiciendae ; nec nifi fortuito quo*
datti caiu fadfcum eft , eas ut prima vice oculis
ufurpaverim : muro nimirum lapideo in fìuvio
LigeriadhaerebatLibella, quae appuliàram un-
darum vi tantopere madefada erat, ut mùtatio-
nem fuam nonnifi ad di'midias potuerit perducere.
Poftmodum femel adhuc iftam mutationèm in
Pèrla omnium maxima vidi, quae parvo quo-
dàm e làcu in terram prorepièrat, atque in gra-
mine confidéns exuvias fuas dèponebat. In Pèr-
lis minoribus, quae in Hollandia numerofiffimae
, dantur, & qtiarum mutationèm Goedàrtius de-
fcripfit, haudadeo rarum eft hanc rem detfegerc:
quum haud paucis eam hominibus,8c inter alios
L. Doótori Màttbaeo Slado ,d\xd\xm jam demon-
ftraverim;
Id praeterea in hifceAliimantibus notatu di-
gniiTimumeft, quod efeam fuam in aere, inter
vobndum, debeant venari: quem in finem duós
a Natura obtinuerunt praegràndes Oéulòs, qui
totum fére caput conficiunt, Màrgaritacque co*
rufeanti adfimilàntur. Infuper & quatuor ipfis
datae funt Alàe infighes, raembranofàé, argenteo
colore
kuimen ; en daar haaken fy de fcba'rpe ktaauwen van
haare Voeten a a heel vafi in, blyvende voorts voor
een feer körte tyt onbeweeglyk fitten. Op Welke tyt
men dan fiet -, dat het v'el boven op het hooft en de
rüg het eerfie open Jpleyt, alwaar Jy dan haar Hooft
ende Obgeh aitlighten bj ende vervolgehs hare Sei
Beenen c c , blyvende de holle en leege buyt van de
vcrvelde Voeten op Jyn plaats vafi gehaakt. Dit
befchikt fyndejoo kruypt de Puyßebyter allenxkens
Vborwaarts,enhy trektopdeefe wyseerfi fyne Vleugelen
dd, en vervolgens fyn lichaam buyteh Jyn
huyt\ en nog een wiynig voortgbkroopen Jynde, fob
blyjthy weer als onbeweegly k Jitten. Wdarop men
dtin fiet, dat fyne vleugelen allenxkens begirinen uyt-
gefpannen te worden, en van alle kreukelen ende
kleene plooyen ontdaan; Joo van gelyken wort het
•licbaäm alleirxkens in de langte üytgctekt, tot ’er
tyt toe, dat alles fyn Volkeime hiaat ende grootte ver-
kriegen heefi. ßlaär alfoo dit alles door het cir-
culerende blöit tn de vogtigbeeden gefchiet, als ook
door de ingedreeve lugt in fyn aaffembdlinge;fob kan
de Puyßebyter op deefe tyt nog niet vliegen, en daar-
Om is hy gedwdngen öp Jyn plaats Joo Ling te bly-
ven fitten, tot fine leeden door de omfwevend'e lugt
en defon opgedrooght Jyn. Op welke tyt by dati
een heel ander ende verheer ly kter leeven aanvankti
als hy m het warer gehad beeft j daar by ellendig
kruypende , ende traaglyk Jwehimende , fig moeß
onthouden.
Het is feer felden , dat men deefe veranderingett
in de Natuur kan fien ,• en het was niet als by een
toeyal dat ik^ haar de eerße maal Jag : het welk
aan een fieene muur in de revier de Loire was j
daar devoortgedreeve golfkens de Puyftebyter foo nat
hadden gemaakt , dat hy in Jyne verandering ter
halver weegen was hlyven ßeeken. Naderhant beb
ik die nog eens gefien in de aldcrgrootfle Puyßebyter+
die uyt een broek of kleen meerken was op het lant
gekroopen, en in bet gras gaan fitten , daar hy Jyn
oude buyt uyttrdk. In de kleenePuyßebyters, die in,
ovtrvloet in Hol lant fyn, en waarvan Goedaert de
verandering bejehreeven beeft, is dit Joo raar niet
te ontdekken , alfoo ik dat aäh verjeheyde perfoo-
nen, als onder anderen aan den Heer Dr. Mattheus
Slädüs, al over lang getoont heb.
’t Is overaanmerkelyk in deefe Dieren, dat f i
haar aas in de lugt en met de vlugt moeten van■*
gen, waar toe f i twee feer groote Oogen, die by
naa het heele hooft maaken, en een fiikkerende pe-
rel gelyk Jyn , van de natuur verkreegen hebbenj
En daar by Jyn baar vier groote membraneufo en
filvercoleurige vleugelen gegeeven , waar meede
K k k i dat.