op een nieuw, fomtyts twee, fomtyts drie vliefeh
nog maakt, waar van het eene dikker als bet an*
dere is, en ook meer en minder kalkagtig. En tum
de kant van bet middelpunt deeßs Dek/els is altyt
een vlie/tg draatken te fien , dat alle deeß vliefi*
met bet Dekßl aan een hegt, gelyk o f fy met een
naalt, ende draat, doorregen waaren. Wanneer de
Slak dit Dekßl maakt , f io kruypt by allenxkens
binnen in fyn hoornken, ß o dat fyn Raut o f Lip de
gebe eie holte eenpariglyk fluyti en ß o perß by daar
uyt deeß kalk makende vogtigbeid; waar toe möge
ly k bet kalk-benrske iets contribueert.
na, de novo iterum ,quandoque duas, quandoque ’
tres adhuc membranas,quarum aliae aliis craifio-
rcs, atque plus minufve calcariae funt, produ-
Cat. Circa centrum quoque hujus Opercoli
iriembranaceum fern per confpicitur filamentum •>
quod omnes illas membranas cum Operculo
coancclit, tanquam fi acu» 8t filo conftriétae fo-
rent. Quando Cochlea Operculum iuum fà-
bricatur ; tune fenfim magis magifque intra Te-
ftam retrocedit,ut Limbus ejustotam cavitatene
aequabi liter claudat ; eque hoc dein humidum
illudin calcem abiens exprimit, Sacculo calcario
forte fimul quidpiam hue contribuente.
Pars corporis praecipua, quae Teftae incre-
mentum 8c augmentum promovet, eft Labium
illud five Limbus Cochleae,quem Cochlea eouf-
que extra oram extremam domunculae fiiae cx-
tuberare facit, quoufque hanc protendere 8c ampliare
cupit : tum vero, humorem glutinofum
paulatim e corporis fui glandulis exprimens, mox
inde membranam conficit e filamentis conftan-
tem, haneque deinceps craifiorem majoremque
reddit jdonec tandem vi ambienris aèrisduritiem
firmitatemque debitam nanciicatur. In principio
enim haec membrana adeo fragilis 8c mollis
Het voornaamße deel des lichaams , dat de
Hoorn doet aangroeyen, ende vermeerderen , is
defe Rant of Lip des Slax , dewelke by buyten de
iijterfle kant van het Hoornken ß o ver doet uytpuy-
len, als by die wil uyt-en aan-fe.ten .- en fyn ly-
eft; ut vel leviffime trattata frangatur : atque haec
cft ratio , ob quam Cochlearum domunculae
toties cicatricibus 8c gibbis inaequales occurrunt.
Quodfi autem forte contingat, ut gravi quo-
damlapfu, aliove modo, Tefta introprematur|
vulneretur, aut frangatur; Cochleae haehumoris
fui lapideicenris appofitu pedetentim eam ita re-
iàrcire, atque folidare norunt, ut in locis inju-
riam paflìs vel firmior deinceps fit, quam erat
prius : interim exterior tum fuperficies ad-
modum inaequalis eft 8c tuberolà ; interior tarnen
laevis 8c polita. Simile quid pariter in fra-
ttis Animantium oflìbusobièrvatur,quae Natura
intercedente Callo rurfum conglutinare novit:
haec ipfa vero tunc iis in locis quoque inacqua-
lia funt, gibbofa, & nodoià; quemadmodum
coftae ejufmodi ovillac nonnunquam occurrunt
quas olim frattas fuiflè, certifiimo inde documento
conftat. In Hominum aliorumque Ani-
malium oifibus idem videre mihi contigit. Qiian-
doque 8c ipfe Teftam Cochleae perfregi ,ut fora-
mini fatto auricularem digitum immittere pof-
fem ; quod tarnen intra quatriduum denuo ex-
attiflime conglutinatum deprehendi. Ut adeo
in Cochleae domuncula iidem penitus 8c accre-
tionis 8c mutationis modi, qui in aliorum Animantium
oilìbus, animadvertantur : eo faltem
intercedente diferimine, quod vafis illa conlp:
cuis
vogtigheid allenxkens uyt de klierenfynes li-
haams perßnde, ß o maakt by ten eerßen bet du-
lies , het aeen hy vervolgens verdikt ende
>ergroot,, tot het eyndelyk door omjwevende lugt
fyn hardigheid en vaßigbeid verkrygt. Maar in
het begin is het ß o broos en week , dat btt
breekt op het minße bandelen : dat de reiden
i s , waarom men ß o veele Slak-hoornkens naaden
ende bulten fiet hebben.
En o f het gebeurde, dat door een harde val, of
anderßns, de boom ingedrnkt, gequetß, o f gebroo-
ken wiert, ß o iveeten deeß Slakken , die door het
aanßtten van haare ßeenagtige vogtigkeeden, rnt-
ter tyt weer foo te geneefen , ende vafi te maakeit,
dat de boom op die plaats ßerker als te voom
boewel van buyten heel cnefjen en met bulten,
maatvan binnen gladt engepolyß. Gelyk mal dat
meede in de gebrooke beendeten der Dieren fiet,
die de natuur door een Eelt weer komt 9t Jamen
te hegten. Op welken tyt fy op die plaats meede
onefjen , kr.obbelig, ende bultig fy n , gelyk
men fomtyts in de Schaaps-ribben ondervint. Waar
uyt men fekcrlyk iveeten kan, dat fy eenmaulge-
broken ß n geiveeß. Gelyk ik dat ook in de beendeten
der Menfchen en andere Dieren ondervoiiden
beb. fk heb fomtyts ivel een gat als een befem-
kens ßuyver in de Hoorn gebrooken, dat ik binnen
vier daagen weer vclkomelyk heb fien toegeheelt.
Soo dat ontrent de Hoorn van de Slak alle defekt
in linieren van aangroeyingen , ende verandenftgen,
te ondervinden fyn , als men in de beendeten der
andere Schep feien aanmerkt; alleen met dit ondtr-
ßheyt, dat daar geen vaten in figtbaar fym w
gelyk otn haare fubticlbeid ende dunte 9 en fßP
baaf
cuis carcat; quaetamen forte ob fubtilitatcm &
tenuitatem fuam vifum fugiunt, turn 8c quia
fanguis in iis contcntus albus eft : unde omnis
(jiverfitas tollitur.
Majore adhuc admiratione digntrm e ft, quod
Tefta haec vel in medio aquarum , five dulces
five faliàe fuerint, in duritiem queat lapidefce-
re • ut ut fub initium humori fimilis extiterit :
prout in Cochleis fluviatilibus 8c marinis eft videre.
Attamen vel magis paradoxon id mihi
videtur,quod Infe&a nonnulla,mediis in aquis,
fuas domunculas 8creticula, more Bombycum,
e tenuibus atque glutinofis filamentis contexant;
ita quidem, ut fila ifthaec, quae ex fubtili te-
nuiquc humore ducuntur, ipfis in aquis fuam
aequefirmitatem, tenacitatem 8c duritiem nan-
ciicantur, ac fila Bombycum in aere. Hujufce
generis ípecies nonnullas perquam raras o-
ftendere poflum. Licear lubjungere , quod
Cochleam viderim tertio die, poftquam e domuncula
fuá a me exemta erat, obiifiè ; quan-
tumvis nulla penitus vaia fimguinea inter exi-
mendum laeferim ,, atque illam pariter Teftae
partem, cui Mufculi inferri funt, iollicite illiba-
tam reliquerim. Attamen exprefierat ilia jam
membranam quandam circum totam corporis
fui fuperficiem : quod ipfum erat, cujus cogno-
fcendi gratia experimentum hoc inftitueram;
turn 8c ut viderem,num novam Teftam fibi fa-
bricatura efièt Cochlea. In principio ea quidem
fat agilis erat; fed fenfim dcnique magis ma-
gilque langueicebat,tandemque iubter Limbum
fuum icfe contrahcns moriebatur. Hie efto finis
mearum obíervationum circa hanc Cochlea-
rum ipeciem.
C A P U T X II.
De Cancello marino, & Pinna: turn &
de internis anfrafitibus Turbinis vel
Verticilli; de Voluta vel Cochlea Cy-
lindroide; Concha Veneris 5 ¿r Peni-
cilio j aliifque nonnullis Cochlearttm
domunculis.
Q Uodfi ea omnia, quae in praeeedenti Capite
in medium attuli, accurate ponde-
rentur; luce meridiana ciarías pateícit,
Cochleae domunculam verumejusos efle, quo
line vivere illa non poteft. Ut adeo hinc con-
^5 quam inanis fabula fit, inter eos tamen,
qui Conchyliis dele&antur, pervulgata; dum, quo- [
haar bloet ook ivit i s , dat alle onderßheyt weg
neemt.
Nog wonderbaarelyker is V , dat dit deel der
Hoorn, ßelfs in de ß e te en foute wateren , tot
fleen kan worden, hoewel het eerfielyk een vogiig-
hetdgelyk iss dat men in de Revier en See-Slakken
bevindt. Maar nog vreemder fchynt bet my, dat
ßmmige Bloedelooß Dierkens midden in ile wateren
ß l f s haare huyskens ende nettekens fpinnen, die fy ,
op de manier der Sydewurmen, uyt een dun en ly~
mig draatken maaken. En dat egter deeß draat-
kens, die uyt een fubtiele en dun getrokken vogtigheid
beflaan, ß o wel hinnen in het water haare
ß yfie, flerkte, ende bartte verkrygen, als die van
de Sydewurmen in de lugt doen. Van deeß kan ik
eenige feer rau.re foorten vertonen. Ik moet hier
nog byvoegen, dat ik een Slak op den % dag heb
ßenßerven, die ik uyt fyn huysken getrokken had-
de, niet tegenßaande dat ik geen bloetvaten gequetß
badde, en ook het deel der Hoorn met forgyuldigbeid
had heel gelaten , alwaar fyn Mufculen geinjereert
worden. Niet tegenßaande had by al een vlies om
fyn ganfehe liebaam uytgefypert: d»t ook myn oog-
merk om te fien was s en meede o f hy geen Hoorn»
ken fou maken. In het eerfi was by ß g redelyk be->
wegende : maar eyndelyk iviert by traager en träger
, en trekkende ß g onder fyn Lip ofRand, ß o
f tu i f hy. Waar meede ik dan myne obfervatien
van deeß foort van Slakken eyndigen fal.
H E T X II. H O O F T S T U K .
Van de Kreeft, of Zee-Slak, en van de
Vinne: als ook van de inwendige
Drayingen der Wervel-Hoorn : de
Toet-Hcorn: de Klipkous en de Penne
Hoorn : En nogh van eenige andere
Hoornkens.
INdien men ttl bet geen, dat in het icorgaendt
Hmjtßuk gefegt i s , wel tnerweegt, foo Hy kt
fco klaar als de dag, dat het Hoornke van de Slak
het waaragtig leen van dit heesken i s , dat hy niet
als met f/n doot kan verlaaten. . Waar uyt tuenßen
kan het algemeene fabelken van die Lief-kebbers
van hoornkens fy n , wanneer fy in bare Kabinetten
O o 2/ eenigt