InItili
¡M w il
Ì # f e |
P ;w Ü l ¡Bili
g » « , r r
ilÉ ll
U
ï i g .
attrahendo & ejnittendo aeri inferviens. Porro
in corpore hoc quam manifeftiflime videri pof-
bhb. funt planae iliac lataeque Fimbriae h h h, qua-
rum ope pracprimis fefe movet Cochlea ; liquidem
validis ex mufculis conflatae lint : Pedcm
hinc Cochleae eas nomino. Eft enim pars haec
quodammodo fimilis Vefpertilionum atque Ana-
tum pedibus, quorum digiti per membranas inter
le concreverunt. Hie Pes fubtus pellicula la-
tis tenui obduZus eft ; fuperna autem parte pun-
Zis vel tuberculisglandulolis, non uniformibus,
diftinguitur; inter quae plurima vafa decurrunt.
11 Omnia tamen ifthaec deinceps prolixius exponam.
i. Quodfi deinde tefta extema *, live potius os
lapidofum, de hac molli corporis parte abftrahi-
tur ; turn vero occulta vel interna illius pars mollis
in lucem prodit, quae quidem ejufdem pc-
nitus & figurae 8c fabricae eft, itno vel ipfiflimos
j illos in gyros, atque ealdem line ullo diferimine
k. in ipiras turbinami* ¿;ac ipia Tefta: excipe fàltem.
quod omnia mollia fmt&flexilia, neque vel minima
duritie praedita.
Inteftina tantum non omnia heic transparent ;
quoniam corpóris membranae heic loci mollifli-
mae funt & tenuiifimae,plurimifque vafis pertex-
tae. Quum enim dura cutis hinc detratta eft,
vel minima laelio hujus membranae facit, ut pallide
caerulus Cochleae fanguis, mucoli inftar hu-
fien, Jyne platte en breede Samen, of Boorden
h h h. Waar meede de Slak f ig , voornamelyk be-
weeght, om dat Jy nyt Jware fpieren beftaan; cm
rwelke reden ik haar de Voet van de Slak^noem.
Gelykerwys men in de yiedermuyfcb ende de Ent-
vogels haare voeten meede foo vliefig ßet aan een
gegroeit te fy n , en waar meede dit deel eenige ge-
lykenis heeft. Van anderen is deefe voet met een
redelyk dünne huyt overtrokken; van booven is Jy
met peukelkens, o f kleene klieraghtige wret kens ,
die ongelyk van maakfel fynverdeelti waar tuffeben
veele vaten lupen. Van het welk alles ik in bet
vervqlgb breeder handelen fa l.
moris, inde, exftillet. Id vero ideo contingit,
quia corpus univerfum, ab omni parte, venia
arteriifque plurimis intertextum atque conlitum
eft. Propterea lì quis particulam quandam Fimbriae
vel Pedis ejus forficula dextre ablciderit,
totos moxfanguinis rivulos cum impetu prorum-
pere videbit.
AdTeftam fiveOsCochleae amovendum, forcipe
opus eft planis hemicyclis inftruZa, cujus
ope Tefta fenlimavellitur atque frangitur ; donec
ad eum perveniatur locum, ubi corporis Mufcu-
Ii in Teftam impiantati funt a, quòrum deinde
tendincs fpathula plana ièparari debent: poftmo-
dum pergitur Teftam defringendo, ufquedum
circiter ad finem ejus fpirarum perventum eft
nec nifi unus vel duo amplius gyri fuperfunt:
caudula enim,qua corpus terminatur, tum quam
'Tab. IV. facillime educi poteft.
Singula quatuor Cochleae comicula aa, bb,
id commune habent cum parte iuperiore cutis
corporis, quod minutis granulis glanduloiìs, in
aequalibus eee, tanquam verruculis, ornata
fint reo tamen cum diicrimine, quod, quae in
corniculis dantur, minora appareant atque fubti-
lius divifiu Cornicula, microicopio conipeZa
virite
Wanneer men nu de baytenße fchaal i , o f anders
het fieenaghtig been , van dit weeke gedeelte des ii-
chaams (fneemt, foo vertoont fig het verborge, oj
inwendige weeke gedeelte des felven. Dat even op
defelvewys, foo in gedaante als maakfel is9 gehk
de Hoorn Jelve; jaa met. de eygenße krtnkelen en
drayingen k , fonder eenig onderfcheyt: alleen dat
alles JaJt ende buyghfaam is , fonder de minße har.
digheid.
Meeßalle de Ingewanden fchynen hier door9om
dat de Vliefen des lichaams op haar weekße en
dunße daar fyn, en met verßheyde vaten doorwee-
ven. Want alfoo de harde huyt daar afgenomtn
i s , foo looptop het minße quetfen van dit Vlies bet
bleek blaäuwe bloet van de Slack, als een lymigt
I vogtigheid, daar uyt. Dit komt om dat het gan-
fihe lichaam, over al9 met veele aderen en flagha-
deren geboorduurt ende doorweeven is. Hierom foo
men met een fchaarken een gedeelte van fyn Soom
o f Voet, veerdig affhyt, foo fa l men heele ßraltn
bloet daar gndfent uyt (ten fpringen.
Tab. VI.
Fig. i l .
riga' *. h. .b .
Om de Hoorn o f het Been van de Slak a f teligly
ten, moet men een nyptang met platte beugels ge-
bruykeu, daar men bet Hoornken allcnxkens medt
qfknypt en breekt, tot men op de plaats komt, dan
de Spieren van het lichaam den Hoorn ingèènt a
worden 9 welkers peefen men daar met een plat
Jpadelken moet qffcheyden : en dan voorts de Hoorn
afbreeken, tot men ontrent het eynde van fyne dra-
yingen komt 9 foo dat hy maar eens o f twee maal
meer te krinkelen heeft : dan volgt het ßartke,
daar het lichaam fig in eyndight, heel gemakkelyk,
Alle de vier hoornkens van de Slak aa, bb, dit
hebben dit gemeen, met het bovenße gedeelte der
huyt van het lichaam, dat Jy met kleene 9ongelyke,
enklieraghtigegreinkens e e e , in manier als Wrat-
kens vereiert ß n : dan met dit onderfcheyt, dat fy
daar kleender en fiibtielder von verdelingen bevoa-
den worden. Dewelke als men met een vergrootglas
hu
viridemente veluti 8c tranflucida e materie, gela-
tinae vitulinae aemula, conftare videntur • per
quam nonnulla punfta albicantia tranfparent,
quae quidem pro Glandulis habeo, quarum ope
Cochlea fuum gluten aut mucum fecernit. Hic
vero mucus non univeriò iòlum corpori, ièd 8c
ipfis hifee corniculis perpetuo humeétandis infcr-
vit: quod quidem fummopere neceifarium effe
arbitror ; quandoquidem illa mox introrfum
reduccnda, mox rurfus extrorfum protendenda,
continuo glifcere debent. Id vero fieri haud pof-
fet, nifi perpetuo humefeentia ièrvarentur.
Quam vis autem omnia haec quatuor Cornicula
notatu perquam digna fint; attamen bina fupe-
riora atque longiflìma, prae reliquis, figillatim
confiderari merentur : tum quia admodum fingu-
laris eft, omnemquefuperatartem, ille motus,
quem fummus Architeéfcus iis impertivit ; tum
praefertim, quoniam ea Oculos corporis, tanquam
bina punéfca nigricantia, in extremis fuis
apicibus prae fe ferunt: quos quidem motu haud
deferibendo, at nihilominus regulari, mox extra
corpus protendunt, mox iterum contrazione
velpciflima intra abdominis cavum recon-
I dunt.
Novi equidem, quod multi illorum,qui horum
Animalculorum naturam ipeculando tantum ex-
piicari adlaborarunt, punZa haec nigricantia, in
apicibus corniculorum confpicua, oculos adpella-
verint: verum 8c ipios hos AuZores fuamet phan-
tafia ab hac ruriùs opinione avocavit ; quum vi-
I derent, Cochleas haecce cornicula fere ad omnia,
line ullo diferimine, objeZa offendere, nec ulla
vifus in iis vigentis indicia praebere. Verum
naturae cognitio per loia ratiocinia non acquiri-
tur : experientiam nifi his,ut fundamentum, jun-
xeris, aeternum er-rabis. Quapropter, miflìs
conjeZuris, Oculos hoice, eorumque Membra-
naSjHumores jMuiculos 8c Nervos,juxtaacex-
penundo didici jdelcribam : quo tandem recondita
haec, atque aeternum celebranda,DElMiracu-
la omnibus patefiant Operum Ejus amatoribus,
quibus datum non eft, ut marce proprio ifthaec.in-
vcftigare queant ; unde veritatis quidem fitien-
tiffimi, verentur tamen, ne virus mendaciorum,
loco probe nutrientis alimenti verae cognitionis,
Jpfis propinetur.
Lt autem omnia haec aptiore ordine, atque dolina
clariore,a me proponantur ; icones harurn-
cepartium omnium ipfi mox deferiptioni conjun-
gam. Primum igitur, quod in Corniculis fupe-
rioribus animadverti meretur, eft extremus eo-
KtmApex, in quo tres peculiares particulae confpibefiet,
haar als van een groenaghtige en doorfichy-
nende ßojfe te Jyn vertonen , op de manier als
kalfs Hl, waar door heen eenige kleene witaghtigt
ßippelkens fchynen, die ik voor de Klier kens neem,
waar uyt de Slak fyn lym o f ßym komt te fchey-
den. En waar door niet alleen het gehele lichaam,
maar ook deefe hoornkens geduurig bevoghtigt
worden: dat ik ook^ hoognootfakelyk oordeel te wee-
fen s om dat Jy • geduurigh dan inwaarts aange-
ßroopt, en dan weer buytewaarts uytgeilroopt
worden. Het ge en niet en fou kunnen gejehieden,
indien Jy niet geßadigh bevoghtigt wierden.
Hoewel alle deefe vier Hoornkens feer feltfaam
fyn, foo fyn de twee bovenße en langhße befin-
derlyk opmerkens waardigh, niet alleen ten aanfien
van haar beweeging , die foo raar en overkunßig
van den Opperßen Maker uytgevonden is ; maar
voornamentlyk om dat Jy de Oogen van het lichaam
in manier als van twee Jwarte puntkens, op haare
uyterße tippen teätoon draagen: dewelke Jy door
een onbefchryfelyke en noghtans ordentelyke bewee-
gingh, danbuytenhet lichaam, dan wederom door
een overjhelle ? famentrekking, binnen in de holte
van de buyk verbergen.
Ik weet wel, dat veele, die op de natuur defor
Dierkens alleen gefpeculeert hebben , deefe Jwarte
ßipkens, die Jy op de hoornkens dragen , ogen
hebben genoemt , maar haar eyge inbeeldingb
heeft dit gevoelen ook weer verwurpen; om dat de
Slakken met defelve haaß over al tegens aanfioo-
ten , fonder onderfcheyt van voorwerpfelen te maa-
ken , o f eenige tekenen van gefigt te betonen.
Maar door reeden alleen fa l men noit de natuur
leeren kennen, want de ondervindingh moet Verbünden
o f getraut Jyn met de ree den, oj men fa l eeu-
wig dwaalen. Hierom de gijfingen daar laten-
de , foo fa l ik deefe Oogen, haare Vkiefon,
Vogtigheeden, Spieren en Sennen , uit de ervarent-
heid felve befchryven: op dat deefe verborge en
euwigwaarde wonderen GODS alle liefhebbers Jy-
ner werken foouden bekent worden, dewelke het
vermögen niet gegeven is , om deefe dingen felfs
te onderfioeken, waar door Jy hongerig en dorfiig
ßnde naa de waarheid, het finyn der leugen , in
I de plaats van de voedende fpyfe der opreghte
kenniffe, vreefen in te neemen.
Maar op dat ik alles foo veel te bequamer en
tot een klaarder begrip fou voorßellen ; foo fal ik
de uytbeelding ende de befchryving van alle deefe
deelen te Jamen voegen. Het eerfie dan , dat in
de bovenße Hoornkens aanmerkelyk is ; dat is het
uyterße Topken, oj tipken van het felve ,* waar in
C c drie