Tab. VII.
f ig . y . b.
Tab. VI.
fig . v u .
de. f.
i 4 2
atque acutus tubus, qui flexilis fi circa tenue
filum ferreum convolutus & circumgyratus forct,
atque deinde filum iftud denuo inde extraheretur,
Icapum ejusmodi perforatum., ut expofui ,often-
furus efiet: quod quidem tanto exàótius fieret,
ii omnia illa libi mutuo applicata volumina,
una cum fuis feptis , inter fe conglutinarentur
atque unirentur. Atque hac ratione tantum
non omnes hujufmodi domuncularum ipecies
conftru&ae fune, quantumeunque miris etiam
modis gyratae atque fabrefa&ae appareant: prout
in multis diverfisque, quae inMuiàeo Patris
mei afièrvantur, fpeciebus ipiè inveftigando
didici. Attamen in una fpecie id-clarius multo,
quam in altera, patefeit. Verum in illis Calyci-
bus, quosTubulos vocant, quique in éxtremo
fuo duntaxat gyrati funt b, res haec adeo liquida
eft, ut omnem excludat dubitationem. Id-
circo & alias quafdam Teftarum ipecies heic atque
fuo deinceps loco depi&as dabo ; ut diferi-
men e pauciflimis, quoufque par eft, exemplis
intelligi queat.
Ex qualibet majorum harumee domuncularum
tot fàbricari poflunt minores, quot
quis defiderat ; modo fcapum atque internos
margines prius defringamus, hofque dein rurfus
limac adminiculo pianos atque aequales redda-
mus : quod quidem ordine, Naturae ritui piane
contrario, proceditj fiquidem Natura ièmper a minori
d , ad majorem e , iterumque majorem f ,
progrediatur. Attamen quas heic gradatim au-
¿tasexhibeo Teftulas, ego arte praeparavi. Verum
ut modus, quo hoc augmentum a Natura
perficitur, concipi queat • jamjam deicribam atque
indicabo, qua ratione crefcat & augeatur
Cochleae domuncula.
In hacCochlearum fpecie nunquam rudimen-
tum Teftae ipfo in ovo confpicere mihi licuit.
At in aliis quibufdam fpeciebus obfervando didici
, quod ovulum ab ipfis in lucem editum
Cochleam minimam fua cum domuncula, omnibus
numeris abiòlutà, produxerit. Atque hoc
1pfum omnino ita fieri debere fàcile quis ratioci-
«nando aflequi poteft ; quum aliter Cochleae mufculi
nulla firmarentur inièrtione : id quod iànae
mentis nemo vel cogitaverit. Attamen experien-
tiam heic iblam ièquor ducetti. In aliis Co-
chleis nudis iàepe latentem adhuc in ovo Lima-
culum per exterius ovi putamen eleganter ad-
modum fefe moventem vidi, antequam ex ovo
prodiret: quod ipfum aliquoties Viro Illuftriflì-
mo, D. van Benningen, Legato atque Confidi,
ad oculum demonftravi. Id autem perquam
finpyp
tnoet aanmerken; dewelke foo by week en om
een jyn yfierdraatken gewonden en gekrinkelt was
geweeß, en dat men dit draatken daar dan weer
uyttrok , deefe holligbeid in de fp il , dan ik
van gefprooken heb, fou vertoimen : en nog te meer
fio alle deefe 9t famen gevoegde omwindingen te
gelyk met haare affchutfeien op een gekleefi en
vereenigt worden. En op deefe wyfe Jyn nteeß
alle de foorten der hoornkens te famen gefeit, hu
wonderlyk Jy mögen gedrayt engemaakt wefen: gelyk
tk dat in veele en verfcheyde foorten, die in het
Cabinet van myn Vader Jyn, heb onderfogt.
in de eene foort is het veel klaarder als in de andere.
Maar in dat foort van Hoornkens , dat men
Pypkens noemt, en die op haar eynde alleen gedrayt
fyn , is het foo klaar, dat daar niet aan te tivyfe-
len is. Waarom ik ook eenige andere foorten van
Hoornkens hier by9 en op fyn plaats9 fa l ajbeeiden,
om dit onderficheyt, foo veel möge lyk is , in weyni-
ge voorbeeiden te doen begrypen.
Uyt ieier van deefe groote booms kan men fit
veele kleene maken, als men w il, naa dat men dt
fpil en de binnenße randen eerfi afgebroken heeft,
en die dan weer ejfen en gelyk met een vyl heeft gi-
maakt, dat door een contrarie order toegaat, als dt
natuur gebruykt heejt, die altyt van kleen d tot
groot e, en nog grooter î 9gaat9dan bet geen ih albi
er door kunfi gedaan heb. Maar om nu te be.
grypen, hoe het natuurelyk gefchiet, foo fa l ik m
befchryven , en wyfen -, hoe de Hoorn groeyt en
toeneemt.
In deefe foort van Slakkcn heb ik nog noit het
begintfil van het Hoornken in het ey ge fien. Maar
in eenige andere foorten heb ik ondervonden, dat het
ey, Vgeen van haar geleyt was, een Slakskenmt
een volkomen hoornken voortbragt. Dat men ook ligt
kan oordeelen, dat nootfakelyk is , om dat anders
haare mufculen geen inplanting fouden hebben, dat
filjs onredelyk om te denken is. Dan tk fpreek
hier uyt ervarentbeid. In andere Slak ken, dienaakt
fyn, heb ik dikmaals bet binnenße Slaks ken, door
de uyterße fichil van het ey,fig feer aardig fielt
roeren en beweegen, eer het daar uyt quam. Gelyk.
ik verfcheydemaal heb vertoont aan Jyn Excellen-
nie den Heer Ambaffadeur , en Burgermeeßer van
Beuningen. En dat feer aardig is , wanneer dit
Slaxke uyt Jyn ey is gekomen, foo is het datelyk
Ido groot, dat men verwondert moet ßaan, hoe
dat
fingulare eft, quod, ubi Limaculus hic fuo ex
ovoprodiit, isilico tamgrandis exiftat ; ut mi-
rum fane videatur, qui Animalculum hoc in el-
liptito ilio Teftae ovuli cavo,tarn angufto, adeo
coar&atum haerere, & , ut complicatum fit, tarnen
adhuc movere fe poifit.
Porro quum vel ipiàe etiam Cochleae aqua-
ticae, aliquot ante diebus , quam ex ovo pro-
deunt, in eo fefe jam moveant ; hinc pronum
eft inde conjicere, quod pufilla Cochlea ovi fui
Teftamhaud relinquat,priusquamad incrementi
fui plenitudinem pervenerit, atque caliculo
fuo iàtis indurato apta evaíerit,quacex ovo prorepat,
& alimento extus ingefto carnem & os
fuum augeat : quod ipfum in aliis etiam Animan-
tibus videré eft, quae carnes & offa fua itidem
ex utero fecum in lucem proferunt, atque exter-
ni alimenti ufu íenfim perficiunt. Hane ob ra-
tionem Cochleae domus aeque nutritur , ac
molliores ejus partes;licet id tali fiat modo,quem
quis dixerit aliquatenus diferepare.
Notatu praeterea dignum eft, quod Tefta
haec peculiari fuo gaudeatPeriofteo, quo invefti-
tur atque includitur : quemadmodum id ipfum
quoque extriniècus circa Cervorum cornua anim-
advertitur ; quippe quae itidem propriae fuae
tunicae funt incluía, haneque, inter currendum9
ad refiftentes arborum ramos illidendo, lapiu
temporis deterunt ; poftquam nimirum plenam
fuam adepta funt cornua rigiditatem, & cutis ea
inveftiens haud amplius nutritur. In quarun-
dam Cochlearum domunculis. membranam hanc
adeo. validam & tenacem deprehendi, ut nec a-
quaeforticederet, fed ipfa potius Tefta, quam
ifthoc Perioftium, ab illa corroderetur. In
Mytulorum conchis membrana ifta quoque perquam
notabilis eft : nam huic adglutinant Mytu-
li illa filamenta, quorum ope in mari inter le
mutuo, cohaerefcunt, & fernet figunt, quo minus
ab aeftu abripiantur. Iftud enim, de quo
loquor jfilamentum ex eorum corpore proficiici-
tur, & antica parte quam latiffimum eft, inftar
fère fegmenti ejufmodi coriacei, quo cálceos
pedibus inducimus; hujufque ope non folum inter
fe mutuo connexi funt My tuli, ièd etiam
feopulis,, ligno, plantis marinis, & vicinis qui-
bufeunque firmi adhaerefeunt. Filamenta ifthaec
in aliis Mytulorum fpeciebus Byflus vocantur,
funtque illa materies, e qua, tanquam e ferico,
tenuiffimi lintei illud genus contexi folebar,
quod, juxta Rondeletium, Byflus audit, ¿equo
Bives ille. V ir , cujus in Evangelio mentio fit,
veftitus erat. In
dat het in die nauwe ovaels-gewyfe engte van het
eyerfchaalken fio bekrompen heeft kunnen heflooten
weefin, en daar in als te famen gevouwen fynde ,
fig nog heeft kunnen beweegen.
Vorder al foo ook fe Ifs de WaterJIakkenhaar, eenige
dagen te voor en,in haar ey al bewegen en roer en,eer
fy daar uyt te voorfchyn humen : foo kan men daar
ligt uyt ajncemen , dat het Jonge Jlakske niet eer
Jyn eyerjehaal verlaat, voor het Jyn volkome was-
dom heeft, en dat Jyn fehaal hart genoeg fynde, het
Dierke beqiiaam is gewcrden, om daar buyten te
kruypen, en door een uyterlyk ingenome voetfil
fyn vleefch en leen te vermeerderen. Gelyk men dat
ook fiet in andere Dieren j die haar leen en vleejch
meede uyt de lyfmoeder te voorfchyn brengen , en
dat metter ty t , door het nuttigen van uyterlyk
voetfel ,volmaken. En om deefe reden foo wort het
hoornke van de Slak foo wel gevoet, ais Jynewe-
ke leeden ; hoewel op een manier, die men fou kunnen
oor deelen, dat daar eenigfins van verfehilt.
Het is ook aanmerkelyk , dat dit Hoornke Jyn
befinder en eyge Vlies heeft, daar het mede bekleet
en in bejlooten is; gelyk men dat ook fio uitwendig
fiet entrent de hoornen der Harten, die meede in
haar eyge vlies Jyn bejlooten, dat fy metter tyt door
het loopen van de tegenjlaande takken der boomen
affehaven; namelyk op die tyt, ais de hoorn Jyn
Jlyfte verkreegen heejt, en dat het vel, Hgeen kem
bekleet, niet meerder gevoet wort. In Jommige
Slakken-hocrnker.s lebik dit vlies f io Jlerk en tay
bevonden, dat het met geen Jlerkwater daar a f te
byten was ,foo dat de Hoorn Jig eer der ais het Vlies
! daar door Het vert eren. In de Moffelfcbelpen is dit
vlies ook Jeer aanmerkelyk ; en fy plakken daar op
vajl die draatkens, waar doorfi haar aan malkan-
deren in zee vafi houden , op dat de Jlrcom haar
niet fou wegh voeren. Want dit draatke, daar ik
van fpreek, komt uyt haár lichaam filv e , en het
is van voor en heel breet,opde manier bykans ais
een trekleerke, waar door fy haar foo wel aan mal-
kanderen , ais aan de klippen , het hout, en de
zeeplantén, ojaan alies wat entrent haar i s , vajl
kleven. De fe draden worden in andere foorten van
Mojfelen BiJJits genaamt, daar men een foort van
\jyne kleederen ais Jyde van pleegt te weven , die
Bijfus heten, ais Rcndeletius xerhqalt , fi±gende
dat de Ryke man in 9t Evangclie daar meede bekleet
was.
N n : In