J O A N N I S S W A M M E R D A M M 1 1 84
*«• na'm vulvamaperit; prout ad literas a a ,jamjam
indicavi.
Ovidudus tarn arde compleduntur ova, ut
haec inter atque illos nullum fere obfèrvetur divi.
fcrimen m. Quando autem ovidudus ab ovis fe-
pararc volumus, non line taedioiò labore id fieri
poteft ; tumque 8c facculi pinguedinis admodum
numerofi iimul inde iecedunt, a quibus viius
turbatur. Unde 8c patuit mihi, ovidudus ea-
dem fabrica gaudere, ac ventriculum & intefti-
na : quamvis nihilominus fabrica oviduduum
multo fit tenerior, particulaeque globofae ibi
multo facilius fecedant, quam quidem in aliis
viiceribus contingit. Infuper 8c ovidudus plu-
v. rimis inftrudi funt fiftulis pulmonalibus n, qua-
rum, ut aliquotics jam memoravimus, largifii-
mo fane numero pollet ifthoc animalculum,
pundo licet haudgrandius, fed cujus fobricam
omnique humano artificio fuperiora vilcera,vel
cxcellentiflima quaevis ftupere debent ingenia ;
prout brevitèr hadenus 8c clare expofui atque
in den uytwendigen baarmoeder opent, als ik by de
lettere a a alreede aangeweefen heb.
De Eyerleyders fluyten fio digt om de Eyeren
demonftravi. Quin perfuafiim habeo , multa
infuper alia adhuca me heic detegi potuifle, fi
plus impendifiem otii ; quandoquidem fex die-
rum fpatio hancce Anatomen abfolverim, atque
infignia haec in microcofmo miracula obferva-
verim. Quodfihaec eademmultae ledionisVir 3
Daniel Heynßus , in ipfa natura, baud vero in
propria fua phantafia , atque libris, fcrutatus
efletj fane ridiculum adeo Pediculorum encomium
minime fcripfiflet.
Quantum ad fabricam E X T E R N AE CUTIS;
ea quidem 8c plurima monftrat obfervatu digna,
«eque quidpiam fibi magis habet fimile, quam te-
nacem atque tranfparentem chartam Pergamenam.
Multis ea in locis eadem ratione, ac apices no_
ftrorum digitorum , tenuibus ftriis intertexta
eft; quae quidem , optimo microfcopio con-
fpedae, pròfedo totidem videntur effe fiftula
rum pulmonalium divifiones. Verum circum-
fpede tradanda eft microfcopii lens : namque
prout alio vel alio modo ea convertitur, ita 8c alia
penitus confpiciuntur : haud enim lentem vel
minimo intervallo admovere propius, aut removere
quis poteft, quin ilico quidpiam vifu perd-
piatur, ante quod vifum non eft. Nam quando-
Wm que loco ftriarumvelfiftularum oblongarum bb,
globoiae apparent particulae<?; quamvis nihilominus
vifusacies in eandem Temper partem defixa fit :
tumque interipfas illasftrias, qua fimplex tantum
cutis membranacea datur, globofae etiam parti-
culae c. obferväntur. Aliis in locis, .uti in mar-
cinibus Abdominis, cutis alio modo fabrefada
eft,,
, dat men tufien dezelve en de Eyeren haafl
geen onderfebeyt gewaar wort m. E» als met
de Eyerleider van de Eyeren wil afjonderen, fio
gefihiet dat met moeyte ,en de vetbeurskens ftheyden
daar in eengroote meenighte af, die het gefight dan
verwerten. Soo dat my daar uyt ook gebleeken is,
dat de ßruBuur der Eyerleiders met die der maagh
darmcn over een quam : hocvjel nogtans dat
defiru&uur der Eyerleiders veel teerder is , en dat
de globeufi deelkens al daar veel ligbter feparereny
als fy ontrent de andere ìnge’wanden niet en doeti.
Foorts fiet men dat aan de Eyerleiders ook veele
longpypen fin gegeeven n , die, als nu verfiheyde
maal gefight is, in een fieer overvloedig getal in dit
dierken fin , dat maar een punii grootis, enwel-
kers ßruBuur en overkunßige ingewanden de al-
dergrootfie verßanden moeten verbaaß maaken, ge-
lykiknu kortelyk en klaar voorgeßelt, en betoont
heb. En waar ontrent ik my verfeker, dat ik no*
veele andere faken fin hebben kunnen ondekken,
fio ik daar meer tyt opgelegt had, alfio ik deefi
anatomie in fes daagen heb volvoert, en deefi groo-
te io anderen in de klyne vìereld nu ondervonden. De*
welke indien de veel beleefin Daniel Heynfius,
in de natuur en niet in fin imaginatie, en de boe-
ken hadtgefigt, by fiu Julk een belaggelyken lof
der Luyfin niet gefchreeven bebben.
De StruBuur van het UFIERLYKE VEL aan-
g a an de, dat heefi meede veele faken, die aanmerkens
voaardig fin : en het kan nergensbetcr meede vergete
eken v)orden,als met een vaß en doorlugtigparkement.
Op veele plaatfin is het als op onfi tippen der vìnge-
ren, met fine ßriepen doorweeven, devielke als men
met een vergrootglds, dat fier goed is , befiet, haar
fiekerlyk vertoonen fio veele verdelìngen van long-
pypen te fin . Maar men moet voorßgtig met het
glas omgaan : viant naa men het drayt, fiet men
heel iets anders. Alfio het glas daar in het minße
niet toe naderen , of daar van afwyken kan, of het
gefigt bemerkt iets, dat het noit gefien heefi. JVant
fimtyts vertoonen haar daar globeufi deelkens a va
de plaats van langwerpigeßriepen , o f pypkens bb,
maar eghter fio blyft altyt het gefight, daar op vaß
f i aan, en tujfchen de fielve flreepen , daar een enkel
membraneus vel is , vertoonen haar dan ook globeuf
i deelkens c. Op andere plaatzen, als op de ranr
den van den Onderbuik, is het vel van een ander
maakfel, dat figh vertoont als irreguliere ruyt-
kens d. dm dm eirculéirefireepen e, dan globuli f,
1 i m
a. cft: ibi enim tanquam regularibus ex teflèllis
1 j conftruda apparet d, in quibus heic circula-
t f res ftriae e , illic globuli f , alibi globuli 8c
ftriae g t imo nonnunquam tranfparens tantum
bb. plana cutis, pundis notata' hh , obfervantur:
q u a e tamen omnia, uti paulo-ante deftriis ob-
longis monuimus , effinguntur ; prout partes,
quae fubtus ab interna parte cutis nondum penitus
feparatae fuerunt, trauiparent ; aut prout
microfeopium cuti paulo propius admovetur,
vel longius ab ea abducitur.
Concluflo ad D. THEVENOT.
Haec omnia, Vir Illuftriflime ! propria ego-
' met manu curiofè depingere volui; prout ex
àdjundis iconibus Tibi innotefeere poteft. Jam
vero Tu velim judices, utrum in artificiofiffima
quae hoc in minuto univerfi pundo datur, fà-
brica cafus fortuitus vel minimam fibi ullo jure
partem vendicare poflìt: cum tot tamque varia
heic miracula unicam omnia exclament Divinam
Omnipotentiam ? Quapropter Animalculum iftud,
iìoftro licet corpori haud proficuum, attamen
pareft,mentem noftram adDEUMperducendo:
ut feria Divinae Majeftatis, ‘corufcantifque mi-
raculorum in hoc Animalculo jubaris contempla-
tione,omnem noftram inanem fuperbiam in tam
minutum, ac illud eft , pundum contrahentes
cum fubmiflifllma humilitate commutemus.
Tum vero demum DEI Digitum in hifee a-
nimadvertemus, atque efficaciam afTequemur,
quam maleficorum nemo imitari aut in adum
deducere poteft. Omne enim, quod parvum
& humile eft, diabolum abigit, fuisque viribus
fpoliat.
Magnifica funt DEI opera in omnibus, quae
creavit;8c vel eorum minutifllma exercitus funt
DEI Ifraélis, quibus Is populos, quorum peccata
in magnam molem exerevere, cum ipfb-
rum etiam emolumento caftigat ; ut manum fu-
premam, quae noftra delida animadvertit, a-
gnofeant atque refipifeant: id quod Sacrae litè-
rae nos abunde docent. Hifce fimo, con-
flantiflime femperdefenfurus,quodNaturae miracula
aperta Biblia fint, quibus omnes ad aeter-
nam noftram originem reducimur: neque un-
quam prius fupra naturam atque res creatas eve-
himur,quam ubi DEUM iolum conftanti amore
profequimur, omni, quod DEUS non eft,
renunciantes.
Finis Anatonjiae admirandae Pediculorum.
TABUdan
bolleties en Jlreepen g , en fimtyts een doorlug-
tent ejjen vel, datgepunfteert is hh, in bernerkt
voort : ailes al s ontrent de langwerpige ftriepen is
aangemerkt, dat ailes fin oorfpronk neamt, naa
dat de deelen, die van onderen nog niet volkomen van
de binnenfie fi/de van het vel fin gefipareert ge-
rweefi, daar door fihynen , o f dat men van het vel
met het glas fig ivat verwydsrt, en daar veeer toe
nadert.
Beiluyt aan den Heer THEVENOT.
Dit alles, myn Heer,heb ik fielfs curieus ’willen,
afbeeiden, alsUE Edelheid, uyt de bjgevoegde fi-
guuren fien kan. Waar meede ik UE. dan té bedenken
geéf, o f Viel het geval in de fier kunflige ftruftuur
van dit kleene punft van 9t geheel al eenighfins'
plaats kan hebben ; alwaar fioo veele en verfibeyde
voonderen een Goddelyke Almagtigheid uytkryten i
Soo dat dit Dierke, hocwel het ons lichaam geen nut
en doet, egter onfen geefi bequaam tot GODT kan
voeren, om, door een ernflige overdenking van de
Goddelyke grootheid en fchitterende glanfin van
v: onderen in dit Dierken, aile onfi verwaande hoog-
moedigheid, foo kleen als dit ftipken is , in eeQ
ootmoedige nedrigheid te verwiffelen.
En als dan fa l men den Vinger GODS daar in
bemerken, en een kragt bekomen, die geen quaad-
doender kan uyvwerken, en in effeß brengen. Om
dat al het geen wat kleen en nedrig is den duyvel
verdryft, en fin maght beneemt.
Heerlyk fin de werken G ODS in alle fyne
fchtpfelen, en de alderminfie fin de heyrlegeren
van den GODT Ifirails, waar meede hy de Volkeren,
naa dat haare misdaden groot fyn , nog tot
haar nut komt te kaßyden, op dat fy een hoger hattt,
die onfi misdaden thuys fie k t, finden erkennen »
en daar van affiaan: gelyk ons de Heylige bladeren
overvloedig leeren. Waar meede ik fa l hefluyten ,
en ßantvaßig ß aan de honden, dat de vion deren der
Natuur een opengefiagen Bybel f in , die alle op haar
eewwigen oorfpronk, GODT> heen wyfen: en wy fyn
niet eer hoven natuur, en creatuur, voor dat wy
GODT alleen en ßantvaßig beminnen, v er Jak endo
alles wat GODT niet is.
Eyndevande wonderbarelyke Anatomie der Luyfin.
Y TAB.