Tab.VIII.
f ig . V I I .
veftitur, quod iisdem in locis flavum vel nigrum
eft,in quibus Tefta ipfatalem in modurr
pingitur, fuofque etiam colores fervat, poft-
quam vcl inde demta eft illa membrana.
Harumce Cochlcarum quaelibet quatuor iti-
dem gaudet Corniculis, quorum bina tantum fu-
periora Oculos ferunt : perperam autem lomnia-
runt .quidam, quod Cochlea fuis Corniculis, ut
caecus baculo fuo, utatur, ad viam nimirum,
quam reptare debeat,inveftigandam ,autad explo-
randum caóluque dignofcendum, an dura fint obje-
diravel mollia. Caput harumce Cochlearum ibi loci,
ubi Labia-ejus funt, haud inepte capitis Felini
formam exprimit, & probe perluftratum in mul-
ris huic fimile apparet.
Cochlea Domeftica, ftve Nuda.
Cochlea Domeftica, quae in cellis humidio-
ribus, & circa orificia cifternarum reperitur,
domunculä pcnitus caret, atque nuda eft , nec
nifi fola fua cute veftitur : ut adeo hac dote con-
veniat cum ilia Cochleae Opercularis parte, quae
extra Calycem prorepit. Extus ea in capite fuo
quatuor inllrudfcaeft Corniculis, quorum fuperio-
ra duo a a fuis in extremis ferunt Oculos • qui non-
nihil in margine, ad illud .latus, quod Velabrum,
dorfo infidens, fpedtat »collocati funt. Inferiora
¿I,' bina Comicula bb multo funt minora,oculifque
carent. Porro iupra corpus ejus Velabrum
te. iftud cc conipicitur, quod dorib reliquoque
corpori adfixum eft. Didtum hoc ejus Corpus
oblongis,acutis & tenellis granulis five glandulis
obfidetur, nigrifque lineis & maculis variegatur.
At Comicula, Caput, Collum, & quidquid
extra velabrum protenditur, plurimis minori-
bus atque tenerioribus granulis five glandulis ornata
funt. In declivi colli, ad dextras, Fora-
d. men d patet,per quod Genitalia organa iciè ex-
porrigunt.
Velabrum autem ipfum alterius plane fabri-
cae eft, quam reliqua Corporis pars : ftriatis e-
nim id gränülis Ornatüm, albis praeterea & ni-
gris quam elegahtiifime variegatur maculis. Hàud
tarnen omnibus hoc CocKleis Domellicis commune
eft; fiquidem colore multum inter fe diffè-
rant. Antrorfum ad caput Velabram iftud liberum
eft ; plerumque vero corpori ardfcifllme
applicatum ihfternitur, nifi quando Cochleam
qüis ibi loci lacefliverit : turn enim ea id elevat,
& vario modo commovet ; prout hac ratione e-
latum in icone repraefentavi. Retrorfum, verfus
dat geel en fwart is op die plaatfen, daar het boorn-
ke felve deefe tekening heeft, en die ook bebout, na a
dat dit vlies daar al afgenoomen is. •
leder van deefe Slaxkens heeft meede vier Hoorn-
kens, waar van de twee bovenße alleen de Oogen
draayen; en voaar van fonimige haar verkeert inge.
beelt hebben, dat Jy die, als de blinde man fyn ftok.
gebruykten, om de weg op te fpeuren, die Jy kruy-
pen moeten, o f om daar door te voelen, cn te ex-
ploreren, o f de voorwerpfelen hart o f J,aß voaaren.
DeKop in die Slakken, op die plaats daar fyne Lip.
pen fyn , die komt n'tet qualyk over een met een
Kats-kop, daar Jy groote gelykenis meede heejt,
voanneer men die viel befiet.
De Huys-Slak, of Naakte Slak.
De Huys-Slak , die men in vogtige keldersyn
aan de monden der regenbakken vint, is ? eene-
maal fonder hoornken en naakt, fonder er gens meede
bekleet te worden, als met fyn huyt alleen ; en
daar meede komt hy over een met dat deel der Cara-
col, hetgeen buyten fyn Hoornken kruypt. Hy is
uytwendig aan fyn hooft met vier Hoornkensverften,
waar van de twee bovenße a a de Oogen op haare
tippen draagen , dewelke daar een weynig op de
kant, na de fyde van de luyfel, die op fyn rüg fift
geplaatfi fyn. De twee onderße Hoornkens b b fyn
merkelyk kleender en fonder oogen. Voorts ßet
men op Jyn lichaam deefe Luyfjel cc. dewelke
met de rüg en het vordere lichaam vaß is. Het
gefegde Lichaam is met langwerpige fpitfe en teere
grynkens , o f klier kens, befet, en met [warte fire-
pen en vlakken , gemarmert. Maar de Hoom-
kens het Hooß9 en de Hals, met al het geen dat
hy buyten fyn luyfel ßeekt, dat is met veele kleender
en teer der greynkens, of klierkens, vet eiert. In
9t hangen van de hals aan de regter Jyde, ßet men
den Opening d , daar de Teel-Deelen door ge'e-
rigeert worden.
Maar de Luyffel felve is van een ander maakfelt
als het vordere ge decite van het lichaam, want fy
is met ßriemagtige greynkens ver eier ten voorts is
fy f eer fchoon gemarmert met witte en fwarte vlakken.
Dat egt er in alle de Huysßakken nietgemeen
is9 aljo fy feer in couleur verfcheelen. Voor aan t
hooft is deefe luyffel los , en fy fluyt gemeenelyk
heel digt op het lichaam, ten fy dat men de Slak
daar ter plaatfe irriteert, dan tilt hy de felve opt
en beweegt ze verfchydentlyk 9gelyk ik haar fooop-
geligt fynde heb afgebtelt. Aghter naa de rüg isjy
met het lichaam feer fierk vereenigt. En tn ^
regur
I
fus dorfum, Velabrum quam fortiflime cum
corpore unitum eft. In dextro autem ejus latere
Foramen e hiat, quo aèrem & fpiritum du-
cit, fuafque faeces exonerat Cochlea : quibus u-
fibus Limbus in Cochlea Operculari pariter de-
ftinatus eft ; quocum valde convenit Velabrum,
ut ut fuperiori duntaxat corporis parti impofi-
tum. Pofterior corporis pars haud admodum
notabilis eft, nifi tantummodo ratione diveriäe
fuarum Glandularum fabricae. In utroque
praeterea corporis latere exiguus quidam margo
niger, inaequalis, deicriptuscernitur. Retrorfum
denique, fupra caudam, corpus inftar cri-
ftulaeGalli f extuberat: quod quidem in Cochlea
agrefti alio plane modo cömparatum eft.
Glutinofum humorem hac in parte fecernit Cochlea.
Quodfi Velabrum ibi loci, ubi foramen aerium
hiat, forfícula quis aperiat', conipiciet is, inter-
nam cutem, elegantis inftar reticuli, intus fábre-
faftam eile : quae quidem fabrica a vafls per
eam diftributis videtur produci ; quemadmodum
ante in Limbo Cochleae Opercularis fimiliter
demonftravi. Sole fereno’reticulum iftud perVela-
bri aperturam, quo tempore Cochlea hancapc-
rit, quam pulcherrime videri poteft: Cochlea
enim adeo ardire earn contrahere valet, ut ne ve-
ftigium quidem foraminis appàreat. In Cavo
hujus Velabri, a latere corporis finiftro, pul-
fans Cor, una cum fua Auricula, & Pericardio,
aliaeque praeterea nonnullae cavitates, in quibus
aèr movetur , conipiciuntur. Quando autem
memoratum illud reticulum de loco fuo feparas ;
lapillum fubtus videbis, qui ab Au&oribus Lapis
Limacis vocatur, variiique in Medicina ufi-
bus poliere dicitur. Lapillum hunc jure Os
Thoracis vel Doriàle appellare licet; quia medio
in Thorace & Dorio collocatus eft. Con-
chulae cavae, nonnihil oblongae, figura isgau-
det¿; variifque in ambitu fuo membranis, fu-
periusautem retículo,connexus,fijo fie loco re-!
tinetur. Quandoque vel penitus membrana-
ceus obièrvatur; quandoque autem fatis craffus,
& totus lapideus, cum acido effèrvefeit; aliis
iterum temporibus hic illic tantum lapidefeit, &
vafis veluti pertextus cernitur b9 quae granulis
quafi lapidofís funt repleta. Undè quidem pro-
num eft intelligere, quomodo e particularum
lapidofarum coagulatione is nafeatur: fimili videlicet
ratione, ac in membranis, quas Cochlea
opercularis, aliquo tempore conquiefcens, fa-
brefacit, animadvertitur. In minoribus aeque
ac Multis Cochleis Domefticis lapidcae hae Conchulac
| regier zyde heejt fy een Opening e , waar door de
| Slak fyn lugt en aeffem haa/t, en ook fyne vuilig-
j heden loß : gelyk de Rand in de Caracol mee-
de dit gebruyk heeft, waar meede dit deel feer
overeenkomt ; boewel dat het alleen boven op
het Uchaatn geplaatfi is. Het agterße gedeelte van
°t lichaam is niet feer aanmerkelyk, als alleen on-
trent het verfchillig maakfel fyner Klierkens. Ook
ßet men aan weerfyden van het lichaam een fwar\
ongelyk getekent Rantken. En agter op de fiart is
het lichaam als een banckammeke f verheven ; dat
heel anders van maakjel is in de Veit-Slak, en al-
waar hy een lymige vogtigheyt uyt fepareert , o f
fecerneert.
Als men de Luiffcl, ter plaatfe daar dit lughtgat
is , met een Jehaarken opent 9foo ßet men dat de inwendige
huyt van binnen, als een aardig nett ehe
van maakfel is , dat wel aderen fchynen te fyn 9 gelyk
ik die boven in den Rand van de Caracol aange-
weefen heb. In beider weer kan men dit netken door
de opening in de Luyfel feer fray heen fien9 foo
wanneer de Slak die ontßuyt. Want hy kan defclve
foo nau toetrekken, dat men ganfeh geen gut ge-
waar wort. In de Halligheid van deefe Luyfel ßet
men9 aan de flinker fyde van het lichaam, het kloppende
Hert9met fyn 0orken en Harte-Sakje, dan nog
eenige holligheeden, daar de lugt in beweegt wort.
■Maar wanneer men dit verhaalde netken van Jyn
plaats fepareert, foo ßet men daaronder een fleen-
ken, dat van de Autheuren het Slakßeentje genoemt
wortsen verfcheyde nuttigheyd in de Geneeskunß gefegt
wort te hebben. Dit Steenke kan men het Borfl-
of Rüggebeen bequamelyk noemen, om dat het mid-
den in de Borß en Rüg geplaatfi is. Syn figuur is
als een Hol Schulpke a, dat wat langwerpig is.
Het wort in fyn circumjerentie met verfcheyde vlies-
kens, en van bovenen met netten geconne&eert
die het in fyn plaats houden. En ßmtytsßet nien,
dat het heel vließg is , Jbmtyts is het redelyk dik,
en geheel ft een, efervefeerende met het fuur. Op
andere tyden is het maar hier en daarfteenig,en men
ßet ook, dat het als met Aderen doorweeven is b,
dewelke als vol fteenagtige greynkens Jyn, Waar
uyt men bequamelyk ßen kan, op wat manier het
uyt een famenftremming van fteenagtige deelkens
fyn oorfpronk neemt. Even al eens als men ßet
in de vliefen ,die de Caracol maakt, als hy eenigen
ty tßil ß t. In kleene ,Joo wel als volwajfe, Huysßakken
vint men deefe fteene fchulpkens. En in de
aldergrootfte heb ik het fomtyts feer dun en vließg
R r 2 gevon