Tab. I l
Fig. I .
Tab.*.
Fig. I.
Tal», n
Fig. IT.
Tab. y.
F ig .n .
C A P U T II.
De Lab Hs, Ore, Dentibus , Lingua ,
Palato3 Gula, & Mufculis qui-
bufdam.
Nter bina inferiora cornicula cernuntur Labia
extcriora c , qüae dum Cochlea diducit,
intermedia cutis parvis veluti denticulis, promi-
nentibus, ferrata obfervatur. Attamen id melius
conipici nunquam poteft, quam quando
Cochlea comedit ; aut ubi Os, Palatum atque
Fauces, una cum cute exteriore,e corpore exemta
dilfecantur. Tum enim «. rétro iftam ciitem
mox apparent Dentes b, qui in Cochlea cóéfca,
ob cutis & labiorum contra&ionem, confpicui
quoque redduntur r. Hi Dentes omnes cornea
quadam concretione a , in unum , coa-
luere: ipil enim Dentes de materie cornea
fabrefaéti, atque fpadicei coloris funt. Unde
quia Dentes hi omnes inter fe mutuo concrèti
funtjhaud quoque nifi pro Dente uno haberi de-
bent. Numerus eorum plerumque eft oéfcona-
rius b'} aliique aliis paulo funt grandiores & ma-
gis prominuli: prout microfcopii ope patefeit.
Particula iilhaecin circuii formamfinuata eft c t
convexa ejus facie introrfum, furfum nimirum ver-
fus cutem, cui firmiter accrevit, fpe&ante ; lunata
autem ejus partedentata,quamorfumexercet,
extrorfum direéta. In medio fuperficiei con-
vexae hujus.Dentis parvus datur Sulcus,cui mu-
fculorum ipfum.moventium nonnùlli infixi funt.
Dens .deinceps ,'fenfim magis membranofus
evadens,fefe latioris inftar pyramidis, autacus c ,
expandit ; ficque magnam conftituit partem
Palati, quod ab utroque latere hujufce expanfio-
nisminutis punéfcis, rubefccntibus, ¿chine inde
duriufeulas quaidam de cornea materie particu-
las monftrantibus, concinne variegatum eft; atque
defendendo infcrvit oris interiori parti, quo
minus haec làucietur, fiquando Cochlea quid-
quamnimis durum, aut afperum, forte ingeflè-
rit. Particula tamen ifthacc videri non poteft
nifi oris interioribus prius diife6tis,omnibuÌque
ejus partibus feorfim evolutis. ’Tum vero tem-
poris pofterius, fuperius, in Palato duo minu-
■ ta, angufta, confpiciuntur Foraminula d, per
quae Saliva e iuis duótibus in os defertur.
In inferiore oris parte, five ibi loci, ubi in
nobis maxilla inferior fita eft, anterius binae car-
. neae cernuntur particulae *,quas Labia interna
yocare licet; fiquidem haud parvam praeftent
ope-
H E T II. H O O F T S T U K .
Van de Lippen, Mont, Tanden, Tongh t
het Verhemelte, de Keel, en eenige
Spieren.
TUJJcben de twee onderße hoornkens fiet men
de uytwendige Lippen C.,dewelke als de Slak
openfpalkt, foo vertoont fig h de huyt tujjchen beyde
beel karteligb, als met kleene uytßeekende tantkens:
dan dit is niet beter te fien, dan a/s hy eet,oJ dat de
mont, bet verhemelte ende de keel, met de uyterlyke
huyt uyt bet lichaam genomen , ende apgefheeden
'wort a. Aghter deefe huyt ßet men voorts de
Tanden b die in een gekookte Slak, door bet op.
krimpen van de huyt en Uppen figtbaar 'worden.
Defe tanden Jyn alle aan -een verbonden , door
een boombeenige H famengroeying a ; want de Tanden
felfs die Jyn ook hoornbeen en kaßanie bruyn van
couleur. Hier om alfoo alle defe Tanden te faamen
aan een gegroeyt ß n ,fo o moet men de feixe niet
als voor een Tant neemen. Het getäl defer tanden is
gerneenelyk agt b. Synde de eene viel wat grooter
ende uytfiekender als de andere, gelyk het vergroot-
glas dat ondekt. Dit deelke, is hoepelgewys'ge-
j boogen c , ßaande de bogt na binnen, namelyk boven
tegens de huyt, daar by aan vafi gegroeitis. En
ßn ingebooge tandige gedeelte is na buyten gekeert,
nuaar meede hy byt♦ In bet midden van de uytgebo-
ge Jyde defer Tant is een kleen Groejken, waar in
eenige der fpieren, die hem beweegen, ingeent worden.
En ßpannende fig de Tant allenxkens vliefiger uyt t
als een breede Pyramide o f naalt c , foo maakt hy
eengroot gedeelte van bet verhemelte, datmetklee-
neßippelen, die rootagtig van verruw Jyn, en hier
en daar eenige kleene bardigheeden van hoornbeen
hebben, aanxoeer Jyden van het uytjpanfel der Tant,
aardig gefprenkelt is ; en ivaar door de mont van
binnen befchermt wort, om niet gequefi te worden,
foo de Slak iets quam te eeten , dat te hart o f te ße-
kelig was. Dan dit deelke is niet te ßen, ten ß
het binnenfie des monts eerß open gejheeden, en dat
alles van een geleyt is. Op welken tyt men agter •
en boven aan in bet verhemelte, twee kleene nauwe
Gaatkens d fie i, daar het Speekfel oj quyl door in de
mont uyt Jyn quylvaten gevoert wort.
In het onderße gedeelte des monts, o f de plaats,
daar in ons het onderße kakebeen geplaatße is, daar
ßet men voor aan, twee vleßge deelkens e, die men
de Inwendige Lippen kan noemen,om datßfeerveel
doen
Ei
operam in determinanda cibi direétione, ut is
veriiis gulam movèatur, atque introrfum truda-
tur. Retro has confpiciendam fefe ofi'ert cle-
gantiifima quaedam, minuta, membranacea, &
P' lunata Cartilago, ad cujus infimam & interiorem
«. partem Lingua a, una cum mufcùlii fuis, ra-
dicatur. Lingua ipià fub concavo finu hujufce
/. Cartilaginis/', delitefeit, atque ab hac tegitur,
quando Cochlea cibum fuum deglutii : limili
ratione, ac Epiglottis in nobis, quando come-
dimus, aiperae Artériae caput occludit ; ne quid
in Bronchia, illumve locum, quem perveriàm
gulam vocant, illabatur. Attamen ifthaec Linguae
in Cochlea fabrica propius adhuc accedit
ad linguae Serpentum fabricam, quae pariter fernet
veluti in cavitatem ejufmodi fecludit. Pro-
pterea etiaiii Lingua Cochleae in notabili quodam
cavo fita eftjiuaqtie bafiaut radice in colli vcl ven-
tris cavitate recumbit; ubi, minuti inftar globuli
b. oblongi/», extuberans cernitur : paulo autem infra
ilium locum, in quo Lingua apparet, elegans
quidam mufeulus confpicitur ,qui earn una cum
totoOre, Palato, Faucibus, quin & Cerebro,
introrfum in ventrem aut collum retrahit. Vid.
Tab. IV. & fig. v i. * , & Tab. VI. fig. 11. e.\
t. In apice Linguae, quem Cochlea exferit c,
corneum datur officulum, in duos veluti vel tres
dcnticulos, admodum tenellos, divifum ; quo
Cochlea comeftura herbulàsprius, veluti hamu-
JO,preniàt, & mox, fubito quodam raptu, in os
trahit: eas vero deinceps dentibus fuis fàt ve-
lociter demordet; ita, ut ftrepitus, quem mordendo
& comedendo excitat, aliquando diftinéte
auribus percipi queat. Quin nonnunquam fru-
ftula cannabino femini magnitudine paria deglutii.
Tres prae reliquis concinni mufculi hifee
Oris & Faucium partibus impettiti funt, quorum
ope illae ex cavo corporis rurfus extrorlum
doen om het eeten te rege eren, dat na de keel te hei-
pen beweegen , en inwaars te fiooten. Daar agter
is een feer aardig vliesagtig en boepelgewys kruak-
beenke te ßen , aan welkers onderße en binnenfie
gedeelte de Tong a ,en fin e mufculen,haar inplanting
hebben. De Tong Jelve die verbergt ßg onder de
holle bogt van dit kraakbeenken f ß e t welke, als de
Slak fyn eten doorflikt, hem toefluyt, ende tong
bedekt : even als het ßrotklapke , vJanneer wy
eeten, in ons het hoojt der longepyp toefluyt, op
dat daar niets in de longepypen fóú vallen , o f die
plaats, dewelke men de verkeerde keel noemt. Dan
alfoo eygentlyk körnt dit maakßl der Tcng in een
Slak over een met dat van de tong der Slangen,
dewelke ßg meé de. als in foo eene holligheid opßuyt.
En\daarom leyt de Tong der Slak ook in eenmerkelyke
holte ¡ en met Jyn grond. o f eynde komt hy in de
holte van den hals oj buyk te leggen,daar men hemf
als een kleen langlwerpig knoopken b ßet uyt-
puylen i en alwaar een weyn/g laager , als daar hy
fig vertoont, een aardige muskel te fien is, die hem
met de ganfehe Mont, Verhemelte, en Keel ,jaa ook
de Herfeiien, binnen in den buyk. oj de hals trekt. Siet
Tab. IV. fig. v i. * , en lab. VI. fig. 11. e. f. g.
Op het fpitfe eynde der Tong, dat hy uyt ßeekt e,
daar is hy verfien met een hoornbeenken, dat als in
twee of drie tantkens, die feer teer Jyn, figverdeelt}
waar meede als de Slak eten w il, hy eerßelyk de
kruyden als met een haaxken vat, en voorts met een
ruk naa de mont trekt; dewelke hy dan met fyne
tanden redelyk vaardig afbyt: foo dat men fomtyts
ook het geluyt dißinft kan booren , dat hy in
ß n eeten maakt. En fomtyts Jlikt hy wel Julke
groote flukken door, als een kennip foat. Drie aardige
moventur : mufeuli hi in latus inferius harumee
d. partmm d, quae in hac figura fitu inverlo re-
praefentantur , infixi confpiciuntur. Quan-1
doquidem ifthaec Animantia polyphaga lunt,
plurimafque herbas confumunt; hinc Vinitores
ea ^uam folicitifiìme tum tempori*, quando vi-
tis tenellas fua§ gemmulas & prima foliola prosit,
congregant & conculcando interficiunt: id ;
quod in Galliis ipfemet vidi. Unde & Cochleas !
inter DEI Exercitus numerare fas eft,quibus II-
le populos fimili modo caftigare valet,: ac de aliis
ejufmodi voracibus Infeétìs, fub plagis Acgypti,
cftviderc.
muskelkens Jyn onder anderen deefe deelen
der Keel en de Mont gegeeven, waar door Jy weer
uyt de holte van het lichaam na buyten bewoogen
worden, dewelke men fiet dat haare inplanting
hebben aan de onderße Jyde defer deelen d , die hier
het onderße boven gekeert ß n . Alfoo defe Dieren
foo graag eeten, en veel groente verf inden; f o o
vergaaderen haar de Wyngaardeniers met groote forg,
en ß trappenfe doot, op die tyt als de wyngaart
ß n tere hotten en bladeren fchiet. Gelyk ik dat
in Vrankryk gefien heb: foo dat fy ook wel mögen
getelt worden onder de heyrlegeren GODS, waar
door hy de Volkeren kan kaßyden. Gelyk dat, in
de plagen van Egypten, van andere en diergelyke
verflind.endc bloedeloofo Dierkens te Jienis.
H E T