augefcente nonnihil. fegnius fubfultabant, volando
interim nondum pares, Aiellos, ut alia
plura cognomina taceam, adpellarunt. Attela-
bi tarnen vocabulum veram Locuftarum Nym-
pham ambulantem proprie indigitac. Harumce
Nympharum, e quibus Locuftae prodeunt,
feptem adfervamus fpecies tam minores, quam
majores. In iconibus Induftrii Hoefnagelii, quae
quindecim exhibent Locuftarum fpecies, Locuftae
etiam Nympham-Vermicul um videmus de-
lineatum. Quas quidem omnes experientias fi
mecum reputo, haud fane imaginari mihi queo}
quanam ratione fieri potuerit, ut Goedartius fcri-
bat, Locuftas e Chryfallide ortum ducere : cum
tamen 6c in Aldrovando, 6c in Moufeto, 6c in
aliis, omnibus Auétoribus, Locuftarum impen-
nium mentio fiat, atque ipfa etiam experientia
hiice fuffragetur.
Porro 6c Locuftarum adfervamus Ventricu-
* lum tergeminum, qui ruminantium Animalium
V entriculiaapprime fimilis,illam praecipue Ven-
triculi partem, quam Echinum vocant, diftin-
¿tiilime confpicuam habet. Unde nullum nobis
dubiura fupereft, quin Locuftae aeque, ac
modo dièta Animantia, ruminentur; uti vel o-
culis etiam noftris conipexifle nobis videmur.
Ova quoque Locuftarum oblonga poflidemus,
6c integrum earum Ovarium, quod argentei can-
doris fil.amen.tis, quaedubio procul ramificatio-
nes funt afperae Arteriae, atque intereurrenti-
busVenis 6c Arteriis, intertextum eft. Ova vero
quali tota cornea funt 6c fufci coloris j quorum
tamen prima etiam rudimenta, cum adhuc
alba 6c flava funt, tenuique tunica obduéta, in
loculis noftris extant.
Praeterea quemadmodum nonnullae inter Locuftas
foemellas Caudis inftruètae funt, quibus
mares carent -, ita ex Aldrovandi fententia fuis il-
lae caudis humum perterebrantes fub hac Ova
fua recondunt. Gaudam hanc quadrupliccm,
imo quintuplicem poflumus demonftrare.
Dentes etiam Locuftarum in loculis noftris
fervamusj turn 6c Exuvias, quas Nympha-Ver-
miculus, cum Alae Locuftae extuberare inci-
piunt,exuit: nec fane cogitando aflequi quis
poteft, quanam ratione vel de praelongis 6c te-
nuiflimis Locuftarum Antennis, quin 6c de O-
culis, durifque Dentibus, 6c acuminatis earum
Unguibus, tenuifiima quaedam Pellicula turn
temporis abfcedat. Sub hac periodo adeo mol-
les funt Locuftae,ut Pedes ipfarum inftar cerae
fledti, quafcunquein formasfigurari, ficque de-
formati exficcari queant, porbefinderlyk
in de Wyjkens hegon dikker te Wor-
den, en fy wat träger fprongen, kunnende nog
niet vliegen, die van Afellus , en andere namen
meer. Synde eygemlyk de naam van AttelabnSi
het wäre Handel ende Popke der Sprinkhaanen be-
tekenende. Van de genoemde Popkens nu der
Sprinkhaanen bewaaren wy feeven fiorten,fob klccn
als groot. Soo bevinden wy ook in de ajheeldimen
van den neerfiigen Hoefnagel, alwaar hy vyftien
foortenvan Sprinkhaanen heefi uytgebeelt, meede een
Wurm-popken van een Sprinkbaan vertoont. Alle
welke ondervindingen overweegende foo en kan ik
tny niet inbeeiden , hoe Goedaert ons heeft kmnen
befchryven, dat fe uyt een Gulde-popken haar oor-
fpronk foude neemen. Daarnogtans by Aldrovandus, •
en Moufetus , als ook by alle andere Schryvers,
van de ongevleugelde Sprinkhaanen gelefen wort,
dat ook met de ervarentheid aecordeert.
Vorders bewaaren wy van de Sprinkhaanen haar
drie dubbelden Maag, dewelke wy met die van de
berkauwende Beeflen geheel fien over een te koomen;
fynde vordere dat deel van de Maag, dat we het Boek
noemen, over kenne ly k in haar. Waarom wy niet
en twyjelen, o f fe herkauwen foo w e l, als de genoemde
Beefien j het welke wy ons ook in beeiden ge-
fien te hebbett.
Nog bewaaren wy haar langwerpige Eyeren, als
meede haar gehe eie Eyerßok, dewelke met filvenvit-
te drautkens, dat fonder twyfel takken der flagaderen
fyn, en alwaar aderen en flagaderen tujfchen
le loopen, doorweeven is. Synde vorders de
Eyeren heel hoornagtig ende bruyn van veruw; dewelke
wy ook van haar begintfcl a f als fe nog wt
ende geeljyn, ende met een dun vlies omvangen
bewaaren.
Vor ders gelyk wy eenige Wyjkens ßaarten fien
hebben, daar de Mannekens van berooft fyn: foo is
dat fe met defeljde de aarde doorboorendc, op die
wyfe haare genoemde Eyeren onder defelve verbergen:
gelyk Aldrovandus in dat gevoelen is. Deefe
Start kmnen wy vertoonen vier ende vyfdubbelt te
ß « .
Nog kunnen wy van de Sprinkhaanen doen fien
de Tan den; als meede die Huyt, dewelke het Wurm-
popken, als de vleugelen der Sprinkhaanen beginnen
uyt te puylen,verlaut: fynde her onbedenkelyk,hoe
fe van haar lange ende Jeer dünne Hoornen, nef-
fens haare Oogen, haare Tanden, ende fpitfe Nage-
len , een feer dunVlieskcn aftrekken. In decje tyt
fijn de Sprinkhaanen foo week, dat men haare bee-
nen als een fiuk wafch kan buygen , ende alderhan-
de geßalte geeven, en foo wanfcbaapen doen op-
droogen.
porro 6c Alas adfervamus, quas, cum in pleno
progerminandi aétu eflent , ftitimus y ut
id e o alterum. earum extremum jam fit evolutum,
aitcrum vero etiamnum corrugatum. Hifce A-
lis Locuftae, cum mutatione fua defunótae funt,
jtridulum fuum cantum cient ; prout Cafferius
perbelle obfervavit. Mares itidem Locuftarum >
minime aùtem foemellas, canere animadverti-
mus: atque alis quidem folis alia fpecies fonum
hunc excitat; alia vero fimul 6c alis 6c pedibus
inter ft collifis.
Locufta-Pulex fequitur. Animaleulum hoc
plerumque inillafpuma, quam indifcriminatim
in omnis generis Plantarum fuperficie temere
repofitam nonnunquam obfervattius, deliteiceris
reperitur. Adipiicitur vero ilhid intra ipikm
hanc fpumam quátuor tandem in dorfo fuo tu-
bercula,in qiiibusAlae reconditae haerent. Duas
hujufce Infe&i lpecies adftrvd. Au&oribus,
qui Plantas circa Cantabrigiam naícerites de-
fcripferunt, hoc ipfum Infe&um páriter cogni-
tum fuit. Dentibus id minime, uti Locuftae,
eft inftrüétüm; fed iubtili taritùm, acuminata,
gaudet pròbofcidé five Aculeo, more Cicada-
rum, Pc&ori infidente.
Ad Alterum deinde hunc Ordinem quoque re-
ferimus Gryllum Sylveftrem. In quo Iñfeóti
genere itidem, uti in Locuftiis, animadverti-
mus, marenl íblum canorum eife. Mcmini, me
aliquando totum quendam campum cantañtibus
hifce Grylliy refertum vidifle, quorum finguli
antrum fibi intra terram efloderant, duos circiter
dígitos profundum , cujüs in' ofl:iolo confidentes
ftridore tremulbque fiiarum' alarum ihotu foni-
tum moleftiflimum excitabant, quantò'cyus in
fuam quilibet cavernam fefe recipientes, quando
palpitans quidpiam advertebaht.
Huic proximus eft Gryllus Domefticus, Ordini
Secundo quoque adferibendùs j quandóqui-
dem1, inftar Locuftarum , fuas paríter Alas in fol-
liculis concluías gerit, quàmdiu adìitic fub
Nymphae habitu delitfefcit.
Alteri huic Ordini itidém accenfemus Cica-
dàm. Quamviis enim in B’elgiò noftto Cicadàe
majores haud reperiàntur; nihilo tameii fecius
eas> ^dta aminoribus ad majores induètionc, quoque
hue referemus: idque vel eo magis, quo-
niam Diligéntiflimus Aldrovandus Vermiculùm
n°bis depiótüm reliqùit, fuis-irt dòrfo tiibercu-
Ib, in quibus Alae, utflòs in fuò calyce, con-
clùiae haerent, inftruètum; qui ,uti ablpio Tet-
tlg°metra voeattir, ita vera ‘ Ciòadàtum Nym-
pha eft. Perquàm raram adfervo Cicadanì exoticam
Soo bewaren wy ook de Vleugelen i deiüélkv 'wy
in ’ t midden van haar uytpuylinge geßut hebben ¡
feo dat f e het een eynde Uytgefpannen, ende weder*
aan het andere kreukélig fyn. Met deefe Vleugelen,
als f e nu verändert fyn, maaken f e haar ge fang,
als Caflerius feer wel aahgemerkt heeft. Soo bevinden
wy öö% dat de Mannekens van de Sprinkhaanen ende
niet de Wyjkens fingen. Maaken de de eene JoorU
haar geluyt met de Vleugelen alleen; ende de an■»
dere met de Vleugelen ende de B eenen te Jaamen 4
als Jy die tegens malkarideren firyken.
Vtlgt dé Spfinkßjuän- Vloy. Dit DierkeH le*
vinden wy geriieerielyk verborgen te fyn in eenig
fchuym, dat we fonder Order op aller han de foor-
ten van gewaffen ende planten gefet fien te weefen.
In welk fchuym het eyndelyk vier knopkens op fyn
rüg verkrygt, Waar in de Vleugelen beflooten wer-
den. Van deefe bewaaren Wy twee foorten. Soo
bevinden wy ook dit Dierken, by die Engelfche
Heeren, dewelke de Planten omtrent Cambrits waj*
finde befchreeven hebben , bekent te fyn. Han dit
Dierke heeft geene Tanden gelyk de Sprinkbanen,
muar alleen een fitbtiele fpitze Snuit o f Angel ,
als de Boom-Krekels, die op de borfi ruß.
Vorders foo plaatfen wy onder deefe ttoeede Ör*
der de Staapél, ojté de Velt-kreekel. Onder defiel-
ve bevinden wy nieede, gelyk onder de Sprinkhaanen,
dat het Manneken de fang alleen heeft. Soo
heugt het my eens een geheel velt met deefe fingen-
de Kréekels gefeit te hebben; ider van defelve een
hol in de aarde , vani ontrent twee vingeren diep
in de langte, uytgegraaven bebbende ; aan welkers
ingang Jy, met bet gekris ende gevrikkel haarer
vleugelen , een moeyelyk geluyt maakten: ende in
welk hol, wanneer Jy iets we eme lende faagen , f y
haar vaardig vertrokken.
Voigt de Huys-kreekel, ofte het Kriexke ,bet welke
wy ffíeede onder deefe Order plaatfen , alfoo het
vari gelykeh , als de Sprinkhaanen Jyne vleugelen
in de Knopkens verborgen heeft , als het riog een
Popke is.
SöO breritreñ wy van gelyk en tot deefe Order de
Eóom-kréekel. Dan alfoo wy hier in ons Neer-
latid defelve in ’/ groot niet hebben; fio is ’i
dat we Uyt optellirig van de kleene, de groote Jbor-
te meede onder deefe Order brengen. En dat te
tUeer, naademadl de neerßige Aldrovandus ons
de Wurm met fyn knopkens op de rüg, waar in
dé Vleugelen als een bloem in fyn knop beflooten
ß n , afgeVeelt heeft, die by Tettigometra noemt,
dat de wdäre Pop des Kreekels is. Nog bewaar ik
een feer rare exotifthe Kreekel, dewelke het Heoft
Hh h 2 H