» 1 1 1 1
H i! uii I Pllifl
mHMS
i f f i l i
1 1 1 1 1
li, =:!,■:!
i m
338
Tab. obtinct. Pcrquam fané notabile eli Cerebrum
in hoc Scarabaeo, plurimisque Fiftulis pulmo-
k. nalibus k^, quae mirae elegantiae fpe&aculum in
vivente Animali praebent, inftru&um» Ex co
utrinque pullulantes cernuntur Nervi optici,
qui in Scarabaeo jam longe funt majorcs, quam
ante in ejus Verme erant. Praeterea commu-
nis quaedam hic membrana animadvertitur,
quae Se modo di&os Ncrvos Se Cerebrum
ipfum inveftit, fatifque craflà Se fortis eft : un-
de merito Dura mater vocari poilct. Nume-
rofac admodum Fiftulae aeriae per iftam mem-
branam diicurrunt, eamque veluti intertexunt;
ut ideo Duram hanc matrem, lìcubi a Cerebro
ièparata e ft, quali rea mirabile eflè diceres.
//. Nervi optici, qua e Cerebro prodeunt //, gra-
ciliffimi funt : at paullo poft notabilità* admodum
inm. nn. dilatantur mm, tumque iterum tenuantur nn\
donec tandem rurfus intumefeant, qua ad in-
0. ternana Oculi compagem accedunt o. Ibi vero
dein hi Nervi ab Oculi intcrioribus haud ali-
ter includuntur Se ambiuntur, ac fi nautac caput
hifpido ejufmodi Se villoio pileo, quo ho-
mines maritimi uti folent, obte&um videres :
feilieet adfimilo villìs Fibras illas pyramidales,
quae in convexitate Tunicae albae fibrofac tcr-
minantur.
Heic nunc probe notare juvat, quod Scara-
baeus hic nyétalops Ut, Quapropter obiècro
Leétorem meum, ut conftruófcionem atque dif-
crepantiam Oculi Apis, quae interdiu acutius
videt, heic perpendat: inveniet enim, quod in
Ape Nervus opticus haud adeo proxime Ocu-
lum contingat, ncque Se tam iniignis atque con-
ipicuus fit. Cudat ex hifee fua quivis liherc ra-
tiocinia: mihi fufficit veritatem rerum propo-
fuillc. Oculum Hydrocanthari, qui fimul Se in
aquis Se in aere vifum exercet, haótenus nondum
examinavi. At in Gammaris Se Cancellis Fibras
pyramidales confpexi. Cochleae aquaticae, aeque
uti Homines, tres in Oculis fuisHumores
gerunt; quemadmodum fupra prolixe defcripfi,
ubi limul videri poteft, quod earum Oculi non-
nunquam multiplicentur. Vcrum progredior
ad Fiftulas pulmonales, quae quidem in Verme
fimpliccs, at m Scarabaeo Veficulis accrctis au-
ctae funt.
Dieren platt s heeft. Defolve Jyn feer opmerkelyk
in de ft Tor, en met verjebeyde Longpypen verfien
k , dat wonder aerdig in bet leven fig vertoont.
Aan weerjyden fiet men de Gcfigt Senuen daar uyt
fpruyten, die in deeje Scbelbyter nu veei groo-
ter Jyn, als nvamieer by nog een Wurm -was. Nug
fiet men daar een getneen Vlies , dat deefe Senuen
als ook de sierJenen omvangt, V geen redelyk dik
ende fterk is. Waarem men bet de naam van bet har_
de HerJJenvlies met alle reeden kan geeven» Door
dit Vlies fiet men een groote menigte Luchtpypen loo-
pen, die bet feixe als doorweeven : foo dat als dit
borde Herffenvlies van de Herfonen gefepareert
is, men bet felve voor een wonderlyk net fou aan-
fien. Daar nu de Geficht Senuen uyt de Herfenen
fpruyten 11, Jyn Jy bet dtinfie: maar een wey-
nig daar naa dilateeren Jy haar feer merkelyk m m>
en dan worden Jy weer vernauwt nn j tot fe eynde-
iyk haar weer uytfetten, daar Jy de inwendige
ftruftuur van de Oogen na deren o. En waar van
Jy opgeflooten en omvangen worden , als een boots-
gcfels boojt van fyn ruyge dradige muts ge da an
wort: welke draden de Pyramidale Vezels fyn,
die op de bogt van bet witte vezelachtig Vlief
eyndtgen,
Hae Fiftulae pulmonales, quae in Verrae
ramos arborum foliis deftitutos referebant, heic'
in Scarabaeo arborem repraefentant frondentes
ramos diipandentem: unde miferae, quamVcr-
mis trahit, yitac autunanus Sg hyems heic nunc
in ]
Albieris nu wel am te merken, dat deefe Tor
by de nagt bet alderbequaamße fiet; waarotn ik
myn Lejer verfoek de ßruftuur en het ouder-
Jcbeyt van bet Oog der Bye, die het be*
quaamße by den dag fiet, ybier in naa te fien:
alwaar de Geficbt-Zenuw foo digt aan bet
oog niet komt te raaken , nog ook foo merkelyk
en figtbaar ie Jyn. Waar uyt dan yder Jyn eyge
redenceringen kan maaken: bet is my genoeg de
waarbeid dier dingen voorgeßelt te bebben. Het
Oog der Hydrocantbarus, die in bet water en in
de hebt te gelykjiet 7 is by my tot nog toe niet
geexamineert. Maar in de Kreejten en in Krabben
heb ik de Pyramidale Vezelen gefien s hebbende de
water-Slaxkens drie vogtigheden in haare Oogen
als de Menjchen; gelyk ik dat in bet voorgaande
omßandig befchreeven heb: alwaar men ook kan
fien , dat fomtyts haare oogen vermeenigvuldigt
worden. Maar ik gaa nu over tot de Longpypen 9
die in de Wurmen enkelt, maar in de Tor met bl aas-
kens Jyn vermeerdert, ende aangegroeyt.
Defe Longpypen, die baar in de Wurm als de
takken van een boom fonder bladeren vertoonden,
die laaten haar in de Tor Jien, gelyk als een boom
met Jyn uytgejpanne bladeren aan haare takken:
foo dat dan de berfß en de winter van bet eilen*
did
in Scarabaco ad amabilis veris atque aeftatis prae-
ftantiam veluti adfeendit, Id tarnen noxetur diferi-
men, quod, uti arborum folia planam atque
aequabilem habent fuperficiem, ita, quae heic
in Scarabaei corpore dantur , cava fint, turgi-
dula, in figurarli eìlipticam expanià, Sc vi in-
tro adii aéris modice tumefaóta a a. Acccdit Se
haec notabilis dilcrepantia, quod ex harumee
Veficularum apicibus, qua eae cavis fuis Fiftulis
pulraonalibus infident,aliae iterum Fiftulae atque
j. propaginesad latera prorumpant bb, quae, poft-
quam denuo inVeficulas dilatatae funt, rurfus alios
efficiunt ramulos.aèrifcros, vcficulas, atque tu-
bulos: ita, ut haec divifio fimili femper modo
eoufque procedat, donec tandem fubtiliflimi &
vifum quafi fugientes pulmonales canaliculi,
qui cavis femper apertis teretes perftant, finem
faciant, Undc, quap heic occurrit, fabrica haud
immerito tcrtiae ipcciei Fuci marini Dodonaei
adfimilari poilct. Quin animadvertitur etiam,
nonnunquam plures tubujos ex eadem Veficula
c' prognafei cc : id , quod magnitudine paullo ultra
naturalem au&a repraefentavi. Porro , fi-
quando aer ex memoratis Veficulis elabitur,
concidunt eae* mutuoque laterum fuorum con-
ta£tu planum veluti arborjs folium efiormant -,
dum interim foli tubuli, ipfis adfixi, femper patuli
hiant. Id vero inde proficifcitur , quoniam hi
Tracheae ramuli ex circumtortis atque ipirali-
bus conftantparticulis, quae, inftar annulorum,
ex filo argenteo, circum tenuem cylindrulum
ferreum inflexo, conftruörorum , fuam femper
fervane rotunditatem. Tali fane modo ifthoc
argentei candoris textum Fiftularum pulmona-
lium ex materie corneo-oilea , pcllucente, al-
bitudinem Conchae margaritiferae prae fe ferente,
in fpiras circumduéta, compofitum effe mihi
videtur. Fiftulae hae fubtilibus infuper
membranulis, quae flcxuras earum colligant atque
in fitu detinent, intus fuccinguntur. At
qua in Vcficulas pneumatieas fernet dilatant,
penitus membranaceae funt, aptoque microfco-
pio confpeétae innumcris praeterea bullulis,
minutis, tanquam granulis, ibi confitac obfer-
vantur : quod quidem viiii admodum jucun»
dum eft. Caeterum Veficulae hae ex albo
pallefcuntjriulloqué tono coruicac Araneitelam,
aut rem fitu obduftam, colore quali referunt.
At Fiftulae contra fplendidae funt, Se argenteo
veluti Conchae margaritiferae colore confpi-
cuae. ' Videatur de his Tab. XXIX. fig. x.
explicatio.
Ratio tandem hujufce diferiminis, quod inter
dig leeren in de Wurm, nu hier als in de aangena-
me lente en fomer, in de Tor tot heerlykheid ver»;
hoogt is. Dan met dit onderfcheyt omtrent de
boombladeren, dat,gelyk dejelve plat en ejfen op de
boomen fin , Jy hier in het lichaam van de Tot
hol, bol, en ovaalsgewys fyn uitgefpamen , en
door ingedreeve lucht foetelyk opgefwollen aa. Waar
by dit aannierkelyk onderfcheyt komt , dat uyt de
tippen defer blaaskens, daar Jy op haare holle
Longpypkensßeunen, weer andere pypkens ende Jy-
tax kens uytfpruytenbb, die,nafy weer in blaaskensJyn
gedilateert geworden , wederom andere luchttaxkens,
blaaskens, ende pypkens maaken, verdelende fig op
die wys geduurig , tot fe in feer fyne en als on-
figtbaare Longpypkens, die altyt hol fyn en ront
ßaun, eyndigen. Soo dat fe in haar maakjel met de
derde foorle van bet Zec-wter van Dodoneus niet
onbillyk over een komen. Ook fiet men datjomtyts
verjeheyde pypkens uyt deefe blaaskens gaan cc,
dat ik wat grooier als het leven afgebeelt heb*
Wederom als de lucht uyt de gefeyde blaaskensgaat,
foo vailenjy plat toe, als een effen blat van een
boom, blyvende allem haare aangehegte pypkens
altyt openßaan. Het geen ßnoorfpronk nennt, door
dien deefe verdeelingen der Longpyp uyt krulwyze
cnfpiralc deelkens beßaan,die,als ringekens uyt fit--
ver draat getrokken,en die op een fyn yferken ge*
boogen fyn , altyt haar ronde bogt behouden. En
op die wys fchynt my deefe filver witte Jubßantie
der Longpypen uyt Perlemoer wit ende doorlugtig
hoornbeen gecomponeert te fyn, dat dan foo fpi-
raalgeboogen is. Deefe Pypkens worden nog van
binnen door fubtiele vlieskens, die haare bogten
aan een hegten, en in baar fituatie houden, be-
kleet. Maar daar Jy haar in Luchtblaasjes dila*
teeren, fyn fe beel vHefig, en als men fe met een
goet vergrootglas befiet, foo fyn die nog met ontei-
baare klecne bollekens, als met Jandckens befaayt;
dat een aangenaam gefigt geefi. Anders fyn deefe
Blaaskens van couleur wit ende dofagtig , fonder
glans, als betfpmrag o f fcbimmel. Maar de Pypkens
in tegendeel fyn.glantfent, en van een filver cou~
leurige Perlemoeregedaante. Siet hier van de ver-
klaring der X. fig. in de XXIX. Tafel.
De reeden nu van dit verfchil der Longpypen ¿
f tq q q * >*/-