T
^ .¿ri
I
R A R I T E I T - K A M E R . II Bock. 103
d'alderpktfte van lioofd , zoo dat hy overeind kan Üaan, alseenkegel, de fchaal
w i t , maar dicht bezet metgrovezwar te, en vierkant igeCharaaers, allein ryenitaan-a'
de längs de gieren, en eenigzins verbeeidende Muxyknooten; doch aan zommige zyn Hj^^re^ ^
de Charafters langwerpig, en die 'er naaft aan ftaan, wat korter, diervoegen als menlLr'el ^
d e l e t t e r e n z i e t i n d e A. B. boekjes der kinderen: het hoofd ismetgelykeGharaaersJ^^S^'""'
getekent, en o v e r ' t lyi loopen noch ^ of 3 geele banden, die de mooifte zyn. l^^ar
is 00k een foort, die de Charafters zeer Mein enydelheeft, naardenvoorgaandeßotervveg
aardende ; de mond is zeer nauw, zoo dar men qualyk ietsvan het Beei l ziet
en de buicenite fchaal is bekleedt met een dun vlies, *t welk raenterftond aan de verfchen
atfchrapen moer , anders is het moeijelyk af te krygen. Zy zyn ook meeft vol
fcheuren, zoo dat men weinig gladde vind, en de belle moeten nietbovendrieduimenlangzyn;
de binnenile omloopen zyn zoo dun, alseenPerfcament, dochzooi lyf ^^^^^^^
als de hoorne blikken aan de Lantacrnen, dicht op malkander gerolt, en zonderCha- ^ Armraiflers.
Op Borneo in de Landas worden deze Hoornsmedegetrokkentotarmringen.^'^g"/^"
I V . CereoUy Keersjes, Mal. Bia Liling: deie zyn ook kegelvormig, doch
hoofd puilt meer uit, zoo dat ze nietweikonnen ftaan, vaneeneenparige kolear, '
verfch opgefneede wafch ; behalven achter aan den mond hebben ze een violette ofg'/"'^'"
zwarrachtige piek; over 'i lyf zyn ze fyn geribt, en de verfche zynmedemeceendik
vel overtrokken, 't welk men terftond affchrapen moet. Een tweede foort hier van is^^o^^^^e
breed van hoofd, met een kort fpitsje in de midden, en korter van lyf , medewafch-2<'./wi.
geel, en overdwars met fyne wicte fcreepen getekent; doch aan den mond hebben ze
den voornoemden violetten piek niec.
V . Volüta ligerina, Xygers: deze zyn niet breed van hoofd , maar lang van lyf . Dt s-''
en de kringen van her hoofd maaken eenige groeven; het lyt is getekent met groote^^^'/J^*'
kaftanjebruine plekken , die zomtyds ookzwarCachtigzyn, en degrondi swi t , oflicht-^'^'
rood. Deze plekken verbeeiden verfcheidef iguuren, van W o l k e n , Gedierten, enMenfchen
, die een groote kift draagen, naardatiemandfchranderisin'tbefpiegelen; längs
de gieren zyn ze fyn geribt, of geftrecpt, en met een dun vlies overtrokken, 'twelk
aan den gedroogden moeijelyk af te neemen is. Z y vallen op de kuil van Hiioe. U'aur die
V I . Nubecula , Wolkjes, zyn mede langwerpig als de voorgaande, doch aan'c
hoofd wat geknobbelt, alsof het een foort van de voorfchreeve Bakken was, mede De 6''
wyd van mond, en dun van fchaal ; deze is aan d'eene en grootiie foorte bruin, ¿/
vuìlwit gelpikkek ; aan d'andere foorte purperachtigbruin, met blauwe en wittefcippeltjes
, die met troeppen door malkander loopen , als of het wolkjes waaren , veei
{Choonder en raarder dan de eerfte : andere noemen de voorgaande Tygers. '
V I I . Veffertilio^ Vleérmuis, Mal Bia morfego en Bia huduriy Amb. Riduton. Dit De yi.
fcliynt in 't eerfte een Murex te zyn, want de kanten van deomloopenzynbezet met^';;;/;/"
fcherpe knobbels, als de doornen van een Rozelaar , maar het Dier daar in woonende
bewyf t , dat het onder de Voluta behoort, welke allezonderdekzelszyn: 'thoofd ly lÌiier
puilt ook vry wat uit, als een Turbo, daar aan men ook doornen ziet ; de ichaal van"'
buiten is b leekwi t , zomtyds lichtrood, met zwarte plekken en wateren getekent , ge -
lyk de vlerken aan een vleérmuis ; de mond is wyd „ vervult met een hard knarsbeeiiig
vieefch, aan de buiten zyde fraai gefchildert, met geelgroeneen zwarte ftreepen.
De tweede ioort is langwerpig , lichtrood op den grond, met donkerbruinewate- De li'
ren; in plaats van doornen, heeft het hoofd ftompe knobbels. De derde'foort is me-")^ dezeke
de langwerpig , en met ftompe knobbels , rookverwig met donkerbruine f t reepenf t ì
gefchildert, in plaats van wateren , die wat verwart loopen als garen. D'eerfte zyn
op alle ftranden gemeen , hoewel men'er weinig vind, die ongefchondenzyn,maar
meeft gefcheurt, en met doode vlekken. Voor de mooiftehoud men, die bleekzyn» ^ '
en op den grond breede zwarte wateren, en hoog verheevene knobbels hebben. D'
Amboineezen zoeken zezeer totdekofr, fmaakhebbende in dat knarsbeenige vieefch,
hoewel 'et wat bitter onder loopt : De Boeconders leggen ze den kinderen in 't flaapen
onder
k