. V i
R A R I T E I T 4 C A M E R . II Bock, zä
tenmet de Oculss cancri hebben; d' Vmi>ilkus marimu uit de
is bv de Türken, inzonderheit op Cauäia, gebruiklyk in 't bord of brand van de
ee wanneerze den zelVen op' t kuiltje van' t hart leggen, eéiì weinig draaijende tot
L h v v a f t k l e e f t ; enwanneeriedenafgenomenennaweegen,endie2Waarderbevmden
dan hytevoorenwas,
zieh getrokken heefc
kV ani lCCl iC UM rr , «... —
ZOG houdenze 't voor een teken, dat hy de vochtige dampen naar ¡etter Ci
ZV« diemet de iefchryvinge over een koomen. De eerßefoort (ve defUatpi. Utter A.)
tig grauw en is ander wat fiauwer ^an tskemtig alt de vootgaande.
I X . H O O F T D E E L.
Cochlea Laciniata : Lohhetjes en Spooren,
DIt zyn platte Alylcruiken, met de binnenße gieren maar een weinig verheven, ¿¡^f^^^
e n v a n t w e e f o o r t e n. ^ . '
I. Cochlea Laciniata. Neerd. Lobbetjes\ is plat m ten ganfch r u y g . en aan de k a n t e n vandegierenmet^utiwtielieneikgeengdieekreronm, me^^^^rA
läppen, die al mede geflrcept of gcvoorent zyn , en tuffchen de läppen met mindere
dünne ftompe fteekeltjes, die over de geheelefchaalilaan 5 van de groote läppen Itaan ^ ^ ^
'er gemeenlyk $ in een omloop., en ieder is van vooren door eene kloove m tween ^^^^^^
gedeeh ; zommige hebben , in plaats van läppen, over 't geheele lyf ftompe Iteekels;
haar koleur is meeft grauw, zonder glans, met weinig rood gemengt , zelden^//^.r hzuyver,
maar met wit zeegruis bewaiien j van bmnen zyn ze recht paerlemoer, en
haar dekzelis een rondfchiifje, dun, donkerbruyn , buiten hol met een kuyltje
binnen uitpuylende; de grootfte zyn als een ryxdaalder , de gemeene als een fchelling.
Met haare gedaante verbeeiden ze de oudekraagen, die men Lobbet ¡es noerot.
I I . Calcar of fpooren zyn qualyk zoo als een fchelling , noch platter en dunner ^ ^o^j^«-
längs de gieren met een uitfteekende k ant , daar aan men in ronde veele nitfteeken- '
d e h o e k e n z i e t , de gedaante van een fpooruitmaakende, van buiten vuyl grauw.
enkarteüg, van binnen paerlemoer i h a a r dekzcl is een klein rond fchildie , aan
buiten zydewat ingedrukt met een kuyltje, blinkende als een roodachiige paerehf^;";:,.
Beide zynzetotdekoftbequaam. Zy Valienopzoodanige ftrandendievlakzyn, eninjv.^^.
kleine fteentjes beftaan met grof zand vermengt, geraeen in den Amboinfchen 'nham
by den rooden berg. Die men bewaaren wil, moet men met fterk water van het ¡'J^l
aanhangende zeegruis zuyvere, en voorzichtig met een meiTje fchrappen, op dat men de
uitfteekende hoeken niet atbrecke. De fpoorenhebben tweederlei gedaanten; wantzom- dcmheii.
mige hebben de bovenfte gieren verheeven als alykruiken, doch tot aan *t binnenfte
met de uitfteekende tandenverciert; andere zynplat, recht als eenfpoor.
Lacìahti.»fookLohhet]ei,wordenbyciitDo\ijM)et,o>k'^eIEa!>t^
De CochleaLaciniata. < bteldhz opdeplaat XX. a»ngewez.en met UtterYi. Zszynbruynachtig grauw ,z.omiydsmet
doch
de H.Vincent vertoont'er ee», die geheei fcboott rood inknrriaat is: Mtendeze ,heb tknuoicdiergelyhgeve».
De andere, door den ScbryverCi^caxof Ì^ooxmgenoem, word Lyons de kleine'¿oant\\OOttx\gebeeten: zie i-eMop
de zeheplaat, by letter 1. verbeeidt ; tvaar by wy gevoegt hebben degroote ZoDOehooten, aangewezen met letier is.,
deze isgraauwacbtig wit, eok htel zellzaam en ongemeen.
K X. HOOFT