D ' A M B O I N S C H E
Alle de voorgaande foorten worden eifeentlyk in 't Maldtfch Bia tsjonckil^tx^^zm^
als of men Peutert jesieidc, om dat men hec vleefch uiE de gekookte met een fpelde
u i t p e a t e r e n o f u i t h a a l e n m o e t ; wy noemen ze m\L.&^^ViValvatasßriatas, in'cAmb
o i n f c h o p H i t o e , M m a C a b e t t i d , datis, die haar of fchÜd van xelfsopenen,
als zy gekookt worden ; men vind ze op zoodanige ilranden , daar groote klippen in
het zand uitfteeken, want by leeg water, fchuilen ze in het zand, maar als hetwater
v^-zil, kruipen ze daar uit , en hangen aan de helle klippen ; zy zyn van de bañe tot
fpyze, hebbeneenzoetvlcefch, en gecven daar by noch een goed fop. Demeefteen
de beite vallen in de Bandaiche Eilanden; men vind ze ookaandenhoekvaniVBja«iw
en op OntoemoerVu Die men tot rariteiten bewaaren wi l , moet menniet kooken, want
daar door verbleeken ze, maar van malkanderopeenplaatsleggen, dat ze den anderen
niet raaken; cok moet men 'er geen zoet of regen water laaten opkomen, maar haar
' droog laaten uitrotten.
I V . Vahatagranulata, deze is wit vanfchaal, maar doorgaans metruige wratten
of korreltjes bezet , die in ryen ñaan, en tuíTcben beiden längs de gieren vooren maa-
Míen; demondiszeerwyd, meteengrauwachtigengegranuleerdendekzel; tuffchende
' korreltjes of wratten ziet men aan de verfcheeenige kör t e borñel t jes , waar door ze als
met zwart gcfpickelt fchynen. Een tweede foorthiervan iskleinder, vuihvit offchier
gi-auw, noch ruiger acn de wratten dan de voor ige, dochmedediepgevoorentenzonder
Dt 9
fjirt.
'ocfUat,
Lutr O
glans; de eerfte word zelden gevonden; de tweede heeft men op Amboinaby de
rivier Weynitae,omtrenC de wortelenvan de Wakkatboomen. Hier by behoort de kleine
vuiiwicte ftrand foorte, overal in den AmboinTchen Inham gemeen.
V. Valvata fulcata nigra . deze is diep gevoorent met uitfleekende ronde ribben,
zwart van fchaal en mofchachtig, maar als men ze züivert , komen 'er witte flreepjes
op de ribben voor den dach, waar door ze gefpikkek worden , doch altyd blyfc het
zw? r^e meef ter , deze voorens maaken den kant van den mond ook gekar tel t ; het fchild
is zwartachtig, aan de buken ^ydc gcgr^nnl^^rt mcc ^ooAonigeentand als de voorige,
en haaren tip fteekt ganfch niet uit. In 't Amboinfeh word ze genoemd Ahn.JfeH,
om dat ze, te veel gegeeten, moeyelyk is voor die denhoefí hebben, en een kleine
ieuking in de keel veroorzaakt. _
Valvata fulcaU alba, is kleinder en ronder dan de voor ige, meteenenuitñeek
e n d e n t i p . witvanfchaal, ofmet eenweinigroodgemengt , meeftzonderfchildering,
doch zommige hebben o ver den rugge weinige zwarte ftipies; de lip is zeer dik, en heefc
aan den voorftcnkanteenigeuitfteekendetanden, waardoordemondzeernauwword,
eneenkleinfchildje, alseenftukvaneennagel, vertoont.
V II Valvata comprejfa, deze is fchier niet dan mond, van vooren breed en Ichielyk
met imalle gieren toeloopende, zonder eenigen tip, uit den ronden wat plat gedrukt
• de fchaal isbuiten een weinig gevoorent , metbreedeplattenbbendaartulTchen,
uit den zwarten en witten gefchildert met ftreepen en plekjes ; de mond , die haar
ookomvangtofbeüuyt, isnauwwegensdefzelvsdikkelippen
V I I I ralvata minor , onder de ^isquiUas van dit geilachte behooren de FaIvot
t^minores, die men overal aan d e k a n t e n v a n ' t watervanverfcheidengedaanten vrnd,
alle niet veel grooter dan de nagel van een vinger. De mooifte daar onder hebben t
fatzoen van de bovenftaande eerfte foor t , doch zyn dunder van fchaal, en naar pro.
portie wyder van mond, op denruggeeíFen, enmetzwartetakkeboíTchengefchüde r.
De tweede is plat ter , diep gevoorent en zonder glans. De derde effen van fchaal,
van koleur eenparig, lichtroodofgeel. Devierdeisookeffenvanfchaal, maar verziert
met verfcheiden banden: Deze alle zyn gemeen op Hi i . . , daar het fieen.ge flranden
heeft, maarindenAmboinfchenlnhamonbekent. 11
IX valvatarpinofa: Neerd. Rivier doorcntjes. DitzyndoorcnachtigeAlykrmkjes,
di L t t infee, maar in de rivieren vind van tweederlei foorten: de grootHezy
als de mgel van een duim, aardverwig en doodverwig van koleur. längs den boven^
RARITEIT-ÌCAMER. II Eoek. n
kant van de gieren met flompe doornen bezet ; men vind ze ömtrent de uitgaiigefa vah
derivieren, lelyk en ongezien, doch goed om te kooken: de andere zyn veel kleinder,
als de nagel van een pink, zwart, dun van ichaal, enookmetfcherpeflyvedoorentjes
bezet ; zy zyn in alle rivieren gemeen, alwaar ze op de fteenen zitten, en de voorbygangers^^-^^^-)
niet weinig quellen , want, als men op zoodanige fteenen trapt , dan blyven ze met wordt.^,
haare doornen in de voeten fteeken. Men gevoeit ze meef t , als 'er by d roog weér een
fchielyke regen vak. Zy worden op 't Amboinfeh genoemt Hehul.
Cochlea ftriata, ^V« rAccrcM d^ -voorgaande gelyk, doch vfrfibilUn daar in dat ver^H ^fir^i
zsn Fan deze en de voorgaande zyn wie fiorfe», waar van zomm.ge WxtmoaÜ,geüikhoo!tns andere Maaij
bootSüS zememt worden , m dat zy binnen in den omtrekxan hunnen mond een hahen w.nen kung htObe
men defedaante -van een balve daanbefpenrt. plaat. by Utter ftaat verbeeldt de eerfle joort, er.
by
Utters: de ly letterL.de de h Ut,er M de J« i,y leuer f i . de 6i' «
ieeUe doch de ai' hy lelter O. dusverredievan denSchryjer. ÜezevolgendeZ)nwegenshiinnezciUaamlKtti
ons hier hv gevuegt. N. i.is de rechte Maan hooren, waar van 'er weinig gevonden worden. A'. 4 . i " J o o r t :
ze ieidi z-m zwart en witgepiekt. N.S- ¡¡eenyjoort, witenzwarc met Oranje iande» N.6. ts een 4- J^o
Linwh el zv^art gcvlekt^ 'n.7- is een f'Ort, zwartgrauw e-, witgeMert. enN8. n '^«rechtew
mond, zwart en wit gepiekt, meer foorten zoude men hier k^ner.byvoegen, muarvergenoegnmet deataerbeju
zien.
XIII. H O O F T D E E L.
C a ß t des tuherofa : BU Cahefette.
HEt Vierde hoofdgeilagt van de Fenfchalige , begrypt die de gedaante
ftormhoeden en gemeene ilekken hebben ; en eerftelyk de ftormhoeden,^"/ifilrX
diewyverdeelen, i.inCaßdestuberofas, x.Verrucofas, ^. L a v e s , 4-
rices. Cajßs tuberofa , of gebulte ftormhoedv heeft een gemengd fatzoen 4
van een ilekke, en een Voluta , want het hooft is breed met veele k r ingen of gieren in
malkander loopende, gelyk het hoofd van een ma a rhe t lyf i s grooten bultig,
als een Coi-W^ö ; alle hebben ze een lange fmalle deur of m o n d , daarvandebuitenlie
kant buitenwaars isomgewelt, ofdikgezoomt; den mond i lui tenze niet dicht , want
ze hebben maar een langwerpig beentje , of donkerbruin en dun fchildje, \ welk ze
zeer diepintrekken, zoo dat men het niet zien kan. Zybeitaan indevolgcnde foorten.
I . CaJßs tuberofa frimafive Cornuta. ^ttxd..Gchoorendeßo}mboedenoi OJJ'ekoppenf DeEerße
deze zyn de grootile van die geflacht, van tweederlei gedaante, doch met 'er tyd in ¿¡de gl'!
een komende; want zoo lang zy noch niet grooter zyn dan een oHwee vuiilen, heb-^-'J^^^J^^
ben ze aan den kant van den bovenften gier veele itompe hoorcns, tc weeten, 11 en z« cv«
IX aan eenen halven ömloop , want het overige is bedekt metdenmond ; devoorilef^
zyde, die wy het hoofd noemen, en daar ze op 't breedfte zyn , maakt de Voluta cf
krul, daar men de gieren in malkander z iet loopen, eneindigenin demiddenmetecn
körte fcherpe fpits; van dit breede hoofd loopt de bultige rugge allenxkens fmal toe ¡.l.ßhretot
aan ' t vooffte e ind, 't welk zieh opwaarts kromt als een ilaert; dit eind noemen"^"'
wy, ten aanzien van den hoor en , denttaert, maar tenaanzien van het d ier , ishetzyn
hoofd; want door dezen ilaert, die van binnen hol en naar vooren geopent is, tteekt
'het dier zyne tong uit; de rüg heeft noch ^ ryen met ftompe bul ten, en de geheele
fchaal is met körte groeven gegraveert, doorgaans vuilwit, hier en daar met zwartachtige
of donkerbruine plekjes; de m o n d , alsgezegt, islangen fmal, heeft aan den
buitenften kant een breede lip ; die aan den binnen kant met ronde tanden bezet is,
en voorts uitwaarts omgewelt ; de tegen over f taandel ip, aan den hooren zelf, loopt breed
uit, en beilaat fchier den geheelen buik, is zeer glad en b l inkende, gelyk ook debuiten
lip en de geheele binnenfchaal, uitdenwittennaar'tgeeleofvaaletrekkende; het Hoe ze
overige van de buitenfte l ipzietmenopverfcheiden piaatzen aan dedeurevandei^c?/ß/<2,'"'"'^'^'"''
waar door blykt, dat deze hooren groei tdooraanzet i inget 'elkensvan een halvengier,
de welke