- :í
;íí
il'l
í ' g ' ó
D - A M B O I N S C H E
t i R e k r i n r e n , -t overigeeffer. f w a r t a c h t i g of donkcrgrauw wordtot S««f.»gebruikt.
h e T w e ^ s 1 et vermfarfc toboinfcte G«», m « der Ouden G « » overeenko-
L e n L en isvan.weederleifatzoen, faartenwit; hetfoartezoekende deChmeer
. eñ het wi t tedeüuropeer s ; dcr OudenG.»--», is mt darmen van kle,„e «Ichjes
gemaakt.
A TMm^-vkUce^, is grooter dandevoorgaande, gefauoeneert ais een fcheedt,
d u t v T t al t n b e f d e einden wat geopent. lich.vio.et blauw n>et w.tacKuge
breede ftraalen: Men noemt ze cok B.a « , a t t aUr . Ba,.ala.
6 Limu^ i d i s , Katte-tongen, .ynbreede enplatte Schulpen , aan deeenc íydf
r e í t r o n í aandeanderemeteenfmallen hoek, met veele fyne fchnbbekens bezer,
r n d l r d o o r r u i g a l s e e n K a t t e - t o n g ; ^yzynwit, metroodaoht,geftraal^^
\ hoofd te zaamen ítooiende.
. r.//;«. -V^-í-». Maleitfch, ha r i . Sonne-fchulpjes. vcrbecld.n ecn
J ' ^ í Z Z n L m vol kringen of ribben met de kanten paralleel loopende, van
S e t w i U e of geele ñra.len ; Een ander foorre valt op de grootüe van alien,
^ynde ovcr den fchaal b ruin, zonder ñraalen en glad.
8 relün^yvU. ^^^ is ais devoorgaandedoch ronder; dewittcdaar
w n xyn de raarñe, en hebben achterby den wervel een rood plekje.
' 9 í t . w Maleitfch, Bia Uda. deze is ganfch piat en dun, heeftgeen uitíleei
kenden hoek gelyk deHammen, maar aan beide einden ronde, ofaan t eene eind
Cond enáis afgefneeden. en aldaar fcherp getandt , gelykende naareen tongofeen
, o Petaímculus, Hammerje, heeft de gedaante ais een Banquet-hammetje, een
vlnRerla.g, enruimeenbreed, zeer dun vanfchaal, ecnpaarig rood. zommig. m-
I l m a l t . dewelke breeder zyn, aad^re xyn lichtgee!, andera ais vuü yvoor.
II. TetafunculusftrUtus. iseenlangwerpig Schulpje, inde lengtegeribt, wit of
'líchtgrauw.
ValíelU. Baartnypcrs, is eenlangwerpigeSchulp, aan d'eene hoek d i k . a.n
d W r e d u n , piat, enrond. zoo dar ze openentoegaan gelykeen tangof Chineefche
Baartnypev, of gelyk een ÍLendebek.
Solenn hivahij maaken d e g e d a a n t e v a n een
b c h e e d e , en zyn.
pen. Maleitfck, .nBia Jaron degelyken^lTevane.nfcheede Zy z o
.duimenlang, dunl-chalig, uit den ronden wat plat
Z wyd gaapende; vankoleur lichibruin, aan zomm.ge metwitteplekkenenfíraa
len, effcnenglad.
Ropum Eende -bekken, .yn n>ed. een foort van vantwee:
R A R I T E Y T - K A M E R . II. Boek. ist
aalei falzoen, Wyfke en Manneke, van koleur fpierwit en dootichynende als glas
van Mofcovien.
- Bia Cätsjo, is een klein Schulpje, een lid van een duim lang, van koleuris ze
v^it of blauwachtig met gioen gemengt, de gedaante is als een fchepje, met een
platte rugge in hec midden van ieder ichaal.
H E T VYFDE HOOFDGE S LACHT
T c Mu f c u l i s , 'uan de Moßelen^ alias Mitulis.
M Vfculus anatarms. Maleitfch, Jßpng bebsc, datis, Eende-MoiTel,
bleek bruin en wat rimpelig, waarmedezedeEqndenhicr te lande voe.
den.
Mitulus vulgaris major. Maleitfch, Affujfmg, is een gemeene MoíTel, Mertc
lande meer naar den bruinen dan blauwen koleur trekkende.
3 Mitellus faxaúB. isnogkleinder, ichaars een lid vaneen vingerlang, maar
br¿eder. en als eenoor gefatzoeneert, buiten rimpelig en korrelig, omtrentdekanten
met haairen bezet.
4, Mufculm aremrtus. Maleitfch , Afulfeng faßr , fteekt geheel in 't zand verborgen,
gelyk de Solenes-, zyis van fatzoen als de Moffelen, dochdezyden loopen
meer paralleel, enhethoofdis ronder , dunenbros vanfchaal. eenpaariggrauw-naar
den vaalen koleur, trekkende.
y. Cholas. Maleitfch, Afujfeng hatu, Steen-fcheeden , iseen langwerpige f iar t e
Moir^l. hebbende den langte en breedte van een vinger zomtydsookeen hand lang}
zy groeijen in de groote Koraalfteenen.
6. Avicula. Maleitich, Afujfengbatu, is een fwarte Moflel. in den gedaante van
een vogeltje of fwaluwtje, te weeten, zyn beide vleugels o p w a a r t s fteekende, maar
als men ze uitbreidt, zoo gelyktze naar een vliegend vogeltje met een lange flaärt,
groeijende aan ' thout , dat lang in zee flaat: Men vind ze ook aan zeeboomtjes en
aan het fwarte Accarbaar.
7 Phslasligmrum, gelyk het uiterfte lid van eenvinger, teweeten, van voren
flomp, enipits, achter platachtig. met een rond gaatje in z deelen opgaande, van
buiten grauw, lelyk en zeer bros van fchaal; zy groeijen in verrotte paalen, di« in
zeewater ftaan, zoo als de integrt Soknes,
H E T
V
1 1 i !