Vnd^ì
cnd-j^v
Brouwns
verhual
Sperma
Ceti.
280 D' A M B 0 I N S C H E
Vord-crs-hebben w y zederE 't Jaar 1670. dergclyke ondervindingen hier in Amboina
gebad, wanneer w y uit hct hoofdvan doode WalvifTchen , diemeellgctandtwaaren,
hetteein hebben uitgehaalt, het zelve in potten of Bamboefen een tydlangbe.
waart ; na verloop van eemge-maanden, doch mecft in de koude of regentyd heefc
men aan de kanten van -die vaatcn een zuiver wie en fchilfferig SpemaCeti gevonden,
en als men 'beneden aan 'C vat een gat maakt-e, ZOG Hep de olye of traan daar ui t : Doch
dit .flach viin Spema Ceti is iiltydtraanigervanfmaakenreukdan debovenÜaandeiiuliken
en kiompen, die men in zee vindt. Van dezen getand«n Walviich of Orca zie
breeder -in myn Dierboek. De Engelfche in Bermuda hebben geleert, dat men het
Sper?m Ceti vcrfch uit den Walvifch gehaalt met Omphachmm , dat is, verjuis, äfwaffchcn
«n doorperilcn moet, om den traan igen reuk te verliezen.
Ik vinde goet hier by te voegen, een omüandig verhaal van SpermaCeti uit Ihcmas
Broimn Hb. ¡,part. i. ca^.26. wac Spema Ceti z y , mögen de mehfchen metregttwyf
e i e n , nadien de gclesrde I^ofmamus in zyn dertigjaarig werk rond uit zegt : Nefm
qiüdßty dacis, ikken' t niet. Dies behoevenzyhennietteverw'onderenoverdeveelerhandegevoelens;
alzoo zomraige hebben geoordeelt, dat het was fksmavis, dat
is de vcttigheid van de zee.en by veele maar voor een ilymachtigheid op dez-eedryvende
gchouden.
Dat het 't zaad van een Walvifch niet is, naar 't oordeel van degemeenemanofte
de gewoonlyke benaminge, hebben devvysgierigealtydin twyfel getrokken; niet iigtelyk
konnende oordeelen, dat de zaadelyke vochtigheid der dieren zoude können
aangeiteeken worden, of van een zwemmende aart -zyn.
Dat het uit den Walvifch voortkomt, behalven het varhaal van Clufius en andere
geleerde onderzoekers, is in weinige jaarcn ontwyfelbaar gemaakt, door etn Sperma
Dat hfl
t/U dm
a//-Walvifch op onze Noord-volkfche kui l körnende aandryven , waar van w y , tot nader
onderrigt inge, niet können nalaten iets t e verhaalen: Hy was öo voet lang, 'c hoofd
iZZue« was byzonder, iets in't breedeover den raond heenhai^gendejtandenalleenhebbenkkrachtiSt.
Dezehe
kamt aie
h«í hoofd.
WCi-,
de in d'onderite kennebak, waar van de grootile woegen omtrent tweepond, zonderknersbeenenineenmond,
doorgaans Walvifchbeenen genoemt; alleen twee körte
Vinnen voor aan op den rüg hebbende, de oogen waaren klein, de roede lang en
uitüeekende: Een kleinder walvifch van zulk een flachquam'ertwintigjaarentevoren
op de zelve kuil aandryven. .
D e befchryving van den walvifch,fchyntGpy««-«x, Rondeletius, en Aldrovandut m
z y n eerüe drukovergeilagentehebben, doch aangemerkten befchrevenin.deLatynfche
druk van Ambroßus Pare'e, en onde, de vr.cmde dicr. van Clußus, en m de na,
tuurlyke hiilorie van Nurenbergius, doch noch wydlopiger in Jonßonm.
D e Matrofen (die de beile naamgevers niet zyn) hebben dit Dier Jubartas, oite
veel eer Giùbarias genoemt/ van de zelve benaminge keil men van een m Róndele-,
tius, by de Franfchen genoemt Gabbar, van zynen ronden en bultachngen rüg.
D e naam Gibbartas vinden wy ook, dat een zekere foorte van Groenlandfche walvjffchen
gegeven word: Maar d'onze, daar w y nu van verhaalthebben, fcheenmet
den walvifch van die benaminge niet overeen te komen; maar veel eermet de Truinpa
of Sperma Ceti-wnWikh, volgens de meeninge van onze Groenlandfche befchryvers
in Ptmha^, die de derde geweeltis onder de acht aanmerkenswaardige walviffchen
van die kuil. ,
Uit het hoofd van dezen walvifch (eenige dagen geßorven zynde en nu aan tverrotten
) vloeide ilroomen van ,olye en Sperma Ceti, die by de vüTchers aldaar mec
vlyt verzamelt en bewaert wierd; doch in 't opbreeken van h e t h o o f d , vond men iiet
^^a<^azyn van Sperma Ceti in huiskens en ordre leggen,' zoo groot als Ganze-eijeren,
omhangen als met breede plaaten, zoo groot als een Mans-hoofd . in de gedaante
van honigraten, • ganf ch wie en voi olye. „ j ,,, •„,•
Iets dergelyks fchynt 'er geweeil te zyn iii den Phyfiter of Capidolto y^n Kondeiet^uh
RARITEIT^KAMER: II Boele. 28t
daar hy fchryfc : Dat een vettigheit , dunner als olye, uit de har'zenen van dat dierJj.'J^^ji'ot,,
v l o e i t , welke daar uit zynde, is het overfchot als de fchobben vaü Zardyn in een «^eif'iiis
klomp uitgeperil; 't wel k van hitte fmeltende wederom van koude ß y f w i e rd: Ende- ^
zen oordeelen veele den Vifch geweeil te zyn» die Jonas opilokte ; hoewel hy om
d e grootte van zyn mond, en de menigte in de Zee ligtelyk de Limia geweeil is.
Haar a/yi
war din de
Gentes-
E e n zekergedeeltevan^^irwÄ Cetit aan de Zeekant gevonden ; was zuiver ,
had weinig zuivering van noden : Een groot gedeelte met Hinkende olye vermengt, i,« ^«s
diende wel ter dege toebereidt, en dikmaals uitgeperil te worden, om in platte
k e n te brengen , en was niet alleen in 't hoofd, maar ook in andere deelen gelegen;
want uit de vleefchachtigedeelen gebraden zynde, droop olye, hetreuzelachtigeen
d i k k e r e deel naar den grond zinkende: In de olye zelf was ook veel daar van begrep
e n , en na eenige jaaren kreeg men daar iets uit.
Z e l d e n dat de Groenlandsvaarders zulk een flach van WalviiTchen te zien krygen; ^
en derhalven is ' t maar een toevallige waar , by andere niet tebekomen: 't B randt vifch komt
en helder op als Kanfer , maar 't wil zoo in flerk water niet fmelten. Zommige brokk
e n van omtrent vier loot geduurig in 'rwater gehouden, geeveneenfrilTeenlieflyke
r e u k ; wel toebereidt en van de olye afgefcheiden , zal 'c niet ligtelyk vergaan , en
d e olye, die vereifcht wor d in de zalve van Matthiolus, können uitharden.
D e veelheit van olye, die uit de Sperma Ceti eerll geperil wierd, waswitenklaar
g e l y k de olye van Amandelen ofte Ben ; dat 'er uit gezoden wierd, was rood
M e n merkte dat z e in de vaten , daar z e in bewaard wierd, groote lekkagie leed:
Z y bevrieil ofte word haail i lyf in de k o u d e , en hoe verfcher hoe eerder: Zy fchynt *
van de olye van andere dieren te vericheelen, en onzeZeepziederswierdenin hunne
meeninge dies aangaande grotelyks bedrogen , als zieh niet willende vereenigen ofte
Uten mengen onder hunne loog, maar wel onder Schilders v e rwe , hoewel ze nauwl
y k s altoos opdroogen wil: De wollekammers gebruiken ze , en de beeren tot een
f n e e , pyn in de ienden en harde gezwellen: In de Geneeskonft kan z e dienflig zyn;
en verftrekt tot een grond in de vermengde Olyen en Balzamen; gediilileert zynd
e , geeft ze een ilerke olye, nevens een doordringend water, afgerookt zynde;
levert z e een balzem, die bequamer geperfumeert wor d in terpentyn met Sperma Ceti
overgehaalt: Had het den afgryzelyken flank willen lyden, wy hadden datvreemd
maakzel des hoofds en de heuveltjes van vleefch daar omtrent door fnuf fel t , nadiende
werkluiden getuigen, dat huii het- .^jjpruia Ceti voorquam. aleer zy aan hef been
quaamen; en het hoofd, dat noch bewaartword, fchynt ook zulks te bekrachtigen:
D e Sphinaeres dienende tot de Fißula , had men mögen bezien, nademaal ze in
andere Walvifchachtige dieren in ZOO een merkelyke ordre geilelt zyn; Als ook de
i t r o t , overeenkomende met die der dol fynen en v o g e l i l rui z en, in het v r e emd e maakzel
en gedaante die 't h e e f t : ook wat voor een fatzoen van maag dit dier h e e f t , (dathet
in het onderfte kakebeen maar tanden heeft) daar in de vogelilruifen [die van beiden
o v e r v l o e t h e b b e n ] de maag drievoudig verdeelt word; en nadien in dat dier, te
v o r e n g e v a n g e n , nietdanonkruidgevondenwierd; hethert, delongenennierenzouden
niet vry geraakthebben ,di e merkelyk van d i ede r landdierenver fcheelen, mitsgaders
wat voor een humeur dat'er in de blaas w a s , doch voornamentlyk in de Zaadvaten;
waar door wy hadden mögen oploiTinge doeti van het onderfcheid des humeurs
van deze, die den naam daar van draagt.
N n XXXVIII.