i
»f., i
Ii
1 3 4 D' A M B O I N S C H E
X X I X . H O O F T D E E L ,
Chama montana five Noachma , Fader^lSloachs fc h u l ^ e à .
De Sl
Sthuipc V h'rgtg.
vondtn
•worden
door den . ,
Schryver fchryveii
kros^tigt
Etrße
den , Vi
haar ge.
daantc.
An de groote Biagaru oiChama decumana vlnd men woefte fcukken en brokken,
niet alleen in 't Amboinfche gebergte,maarookin de omliggendeEilanden
, en in de Molukkos, van dewelke veel woordentwift gemaakt word,
hoe zy daar komen; weshalven ik goed vind dezelve wat uitvoerlyk te be-
1. Haare gedaanten: 11. De plaats, daar men ze vind; 111.De valfche redeneri,
Z l r / A e . ^^ komen: IV. De waare of waarfchynlykfte.
I. Aangaande haar gedaante, zoo kan men daar aan bemerken, dat zy eertyds
niets verfchilden van die men noch dagelykfch uic den zee haalr, doch nu zyn ze door
'angheid van tyd zoodaanig begroeit, dat menzevoor heele klippen aanziet: maar,
ZOO men daar wat nauw op let , kan men ligt bekennen aan het beloop van deruggen
of haaren, dat het fchulpen zyn: Weinige daar van zyn noch ten naaften by geheel,
behalven dat de kanten meeft afgebroken zyn, aan zommige ook heele ftukken uit:
Andere zyn in de midden doorgebroken, zoo dat men de ftukken niet 't zaamen kan
vinden ; zommige leggen op d' aarde bloot, of ilegte met een weinig aarde of ruigte
bedekt , want diep daar onder vind men ze niet ; zommige zyn aan de klippen vafc
gegroeit; zommige fteeken ook een ftuk weegs geheel daar in : Zy leggen op verfcheiden
manierenfchuins, recht plat, overeind en doormalkander, alsofze gefaait waaren:
Alle zyn ze van buiten ruig, mofchachtig, enaandezyde, dieblootlegt, met
eenfcherpe keiachtige Sabßantie begroeit, ja geheele ftukken van fcherpe keifteenen,
die men Speldewerk noemt , zitten daar zoo vaft aan, dat men ze qualyk afflaan kan;
van binnen zyn ze fchoonwit, maifief en dicht, als eenig witmarmer zyn mag; doch
daar aan kan men duidelyk de verfcheidene laagen bekennen, gelyk andere zeefchulpen
hebben, enal vind men ftukken, die half doorfchynend zyn , zullen evenwel
zoo veel niet vuuren by nacht, als gemeene keifteenen doen, hoewel ze tegens malkander
geflagen noch eenige vonken geeven» en merkelyk een keiachtigen reuk hebben,
toteenbewys, dat ze de fteenachtige natuur, al vry veel aangenomen hebben:
als men daar op flaat, zoo klinken ze als porfellein. Men vind 'er daar 4 of 6 man
aan een halve genoeg te draagen hebben; andere zyn kleinder , en niet boven een voet
lang, endaar na veele ftukken in de grootte van een kop.
IL Men vind ze meeft op alle Eilanden van 't Amboinfche Gcbied, als mede;
zoo ik verfla, in de Molukkos, en miffchien op andere piaatzen meer; De meefte en
grootfte heb ik gevonden op het Hietoefche gebergte, dicht achter Hitoelamma, daar
eertyds de Negorii Tome gelegen heeft, waar van men noch'veele oude muurenvan
opgezette fteencn vind. De plaats aldaar is ganich klippig, en zoo fcherp, dat men
qualyk een voet zetten kan; welk flach van klippen men Speldewerk noemt t Ik heb
nooit het geluk gehad , dat ik de twee deelen van deze fchulpen op malkander gevonden
heb, maar zy leggen verftrooit; zommige ook, alsgezegtis, aan deklipw./
ipen vaft; zommige ook recht in den weg, daar men afdaalt,'de welke de voorbygaande
voor klippen aanzien, en zoo voorts door dat zelve geheele gebergte. Ik heb
ze ook gevonden op den ftrand van de zelfde kuft , in de klippen zoodaanig vaft, dat
het onmogelyk was de fchulpen daar uit te krygen zonder de klippen tevermorzelen,
tot een bewys, dat dezelve klippen eertyds moeten week geweeft zyn, en de fchulpen
zelfs waaren door 't zeewater blank gefchuurt. Op Leytimor by 't Riviertje tFeynitoe
legt een heuvel omtrent een musquetfchoot van denftrandaf,denwelkenhetgemeene
volk al lang na myn naam genoemt heeft, om dat men aldaar, als mede in'tomleggende
gebergte, veel zulke fchulpcn vind, zoodanigbegroeit, fteekeligenzwart»
dat
E« 't
ilykt, dat
het Sehntpen
zyn
giv^eeft.
Wurden
heele» aa,
flukkenge
DOnden j c,
»p allerlei
wyze ver.
fpreidl.
Zy» in.
•wendig
mch
fcbvonwit
Zy vuuren
met
^Is de kei
Tweede
reden, va.
b^ar
p:aau
-Maar de
meefte geidi
vjordi
Doch
fcen i op
malkander
Z'tr
vajl g.
groe.t.
nUer
plainzei
daar de
zelve,,
noHUen
iMirden,
vourgejUltl
/-/ aarom
die in enop
't geiergu-
•Wörde a gevonäen.
EH boe
. die daar
komen.
• (Perdere
.red.-n gc-
R A : B . I T E I T - K : A M E R . n Bock. 13S
dat men ze alle ten eerften voor klippen aanziet, doch ¿eie zyn niet boven i of
j i voet lang; den ileekelingen kei, die daar aan vaft hangt, kan mennaveelmoeite
daar afflaan , op dat men de fubßaiitie van den Schulp ter deege bekennen mag , die
dan noch al voi gaten enafgebrokenehoekenis. Het üiland Bonoa lieeft welhetfcherpfle,
flekeligile en hakkeligfle gebergte van ganfch Amboina, op't zelve vind men deze
Schulpen zeer groot en dik, veele in de klippen vait, voi gaten , en c' eenemaal
veriteent.
111. Nu valt te vraagen , hoe zy op dit gebergte komen , daar van zyn verfcheide
geyoelens en zaamenfpraaken voorgevallen : Veele van onze Natie oordeelcn, datecnAa«r w
van dezetwee moet waar zyn; of dat het naiuurlyke vrugten zyn vandieklippen,
van dien grond, daar men ze vind, voortgebragt, gelyk andere metallen ,
lien en fteenen ; tot een bewys brengenze voor de fteenen J y i i t e s , Gelodes, Ombria, ^c. w',rd.
dewelke men; na haarbyzonderemaniergetekent, medezomtydsblootopdengrond
of op andere fleercn vind ; of zoo men dit niet wil aannecmen, zoo moeitenzeeertyds
door mcnfchenderwaarts gebragt zyn, om het vleefch daaruitte eeten: Datbei
de deze manieren niet waarfchynlyk zyn, zal ik door volgende redenen bewyzen
Eerllelyk zeg ik dan, dat ze geen naauurlyk of gewoonlyk gewas van de bergen kon
nen zyn :. i. Om dat me ze van zoo verfcheiden fatzoen en geßeltheit vind , als ge
heele > twee op malkander, halve, gebrokene flukken, nu plat leggende, danfchu.ns
oi overeind, even als of ze door een machtige band aldaar gezaait waaren ; zommigi.' '^TiJgt
op , of een weinig onder den mulien grond ; zommige in , en aan de klippen vailjy/ù//e, <r«;
hier ziet men een groote, daar een kleine, en niet temin alle van een ouderdom, '^'^-^k^ver!^'
mentlyk die even lang daar moeten gelegen hebben , om dat ze op eenderlei
begroeit cn verfteentzyn. Nu is 't immers bekent , dat alle zoodaanige dingen , die ze geen
uit aarde en klippen groeijen , op eenderlei manier daar aan gewortelt zyn. . o f imme r s ^ i
haar byzondere Matrices hebben, gelyk men aan meeft alle e del e gefteenten zict : Wan^
t' bewys van den lleen Aètites doet hier niet toe, dewelken men altyd van eenzeker
en gewoonlyk fatzoen en figuur vindaandeoeversvan zommige rivieren, ofop'tvcld :
niemant is zoo flecht, die maar een x^einig kenniiTe van bergwerken heeft , die niet
verftaat, dat de korreltjes van goud en ander metaal, die men in zommige Rivieren
vind, aldaar niet gegroeit zyn, maar in die bergen, daar de Rivieren ontfpringen , ¿/^"J",
door der zelver afloopen mede gevoert worden : De ftcenen Amtes en Gelodes gi oeijen »-f» •word
in de aarde, gelyk andere fteenen ; maar worden, of door Rivieren , of door regenwater
ontbloot, weggevoert, en hier endaar langsdeoevers, ofopde velden verftrooit:
ewmen
•an'tgoud.
D e ß e e n Ow^ria , dien men bloot op de velden vind , word eenpaarig gelooft, dar
roet eenig groot onweer aldaar gcworpen word : Alle welke manieren van onzeBerg- T/ZZi
fchulpen niet en können gezegt worden, i. Zoo bevind men dat de Jübßantie en gedaante
van deze Bergfchulpen i* eenemaal overeenkomt met die men dagelyksuitzee^«^'-.
haalt, gelyk boven gezegt is, en hoe hard men daar ook op flaat met een goed ftaal, de red,„ il
zoo men maar den kei niet enraakt, zal men echter geen vonxken vuur, of immers be-"'^^^^' -'^^
zwaarlyk daar uit krygen, hoewel ze in 't fiaan een keiacbtigenreukhebben ; daaren-^M«'-'- -
tegen zullen zy in zuurenLemoeniapkooken, hoewelveelflapperdandeZeefchulpenj/i.irlC«"
't welk geen fteene gewas uit de bergen doet. 3. De keiachtige korft mag daar zoo vali
aanhangen alshy wil, echter zy maaktmet den Schulp geen continuum corpus, maar men ^
de
kan ze met hamers en beitels daar van afflaan, en dan vind men gemeenlyk tufTchenßewyt
Pr;efhle
den kei en fchulp noch iets aardigs. Dat ze door menfchenaldaarzouden gebragt zyn,
is noch ongerymder, want wat zoude de mehfchen bewogen hebben , zulke zwaare
beeften, ja monfters, van den ftrand op dehoogebergentedraagen, daarhetgemeen-t.i«//i«
lyk zo fcherp is, dat men qualyk ftaan kan , en daar' t niet waarfchynlyk is ,
ooitmenfchen gewoont hebben , en dat alleenlyk om 't vleefch daar uit te hebben
't welk men met kleine moeite op den ftrand daar uit neemenkan, gelyk tevorenvan door geen
'de Volkeren Badjos gezegt is, die 't vleefch van deze beeften op Makkaiiar tc koop J^i^t ?
bren-
Ii