90 D' A M B O I N S C H E
andere piaatzen op, daar goeden Onyxv^ltt teweeten, v a n g a n f c h » ofGelukk
i g Arabien, Bacbaryuy en het flot Abadan by denTi^rijgelegen, Bafora, enmeer
liavens van den Perfifclien Golf.
Byzantmm of Byzacnm, daar de Blatta haaren naam van heefc, is naar 'c getuigenis
van Vlinius , Lib. 4. Cap. f . een Landfchapje geweeft in Afrika , by de kleine
RARI TEIT-KAMER. II Bock. 91
I V . Cochlea pennata altera, is ronder dan de voorgaande, ook dunner van fchaal
by na als parkeraent, waarom ze de Inländers by een AjQy-fchelle v e r g e l yken , en daar- /.wrD,
om eigentlykC«/ii^ii'K'<2»^ genaamt w o r d ; zy is ganfch l icht, als'tbeeftdaar uitis, hec
welk, gelyk in de voorige en volgende , mede bloot legt zonder eenig dekzel.
Syrtes, door de Lìbyphainìciers\ìf^o'ònx, daar eertyds de ileden Lepis major en Minory
Adrumetum , Rufftna en Tli^yriJ ftondcn , hedendaags vind inen deflad Mahumeta
daar; van de voorfchreve piaatzen danfchynt het, datmen eertyds de Blatta Byzantu
na gebragt heeft. By de Chineezen is de grooce ronde Vugnis Lepi, kernende van
den Mar ex ramofusy gebruikelyker tot de geneeskunft, dan tot reukwerk j hyword
gepulverizeert met andere heelkruiden , in d'Ül y Mi^"« g e k o ö k t , en daar uit een
wondzalvegemaakt. De voorfchreve Murexramofus w o r d in' t Chineefch genaamt Tsohil
Le, dat is , het doorenachtig Hoorentje, en valt in de zee voor ^lantung grooter,
dan in Amboina ; Deze Unguis alleen is by hun lieden bekent.
Unguis-adoratus, wsrJ by »tts BlaiiaBy7.antlagi»jaw?, zyndt dekzthvan Hoarn-ßakke», De Scbryver heeft hier
giine aßeildiagen nan gegexiv , ecbur hebher. vjy 'er uo»r denLiefbebberen ,die dezehe aiet mochten kennen , ^/er
ùyzondere e a viel de voortiaamße lafen afiekeaea, diete vinde» zy» àe plaat XX, éyiV. 3, 4,5'. 6.
XVIII. HOOBTDEEL.
Cochlea Glohofi.
Et vyfde hoofdgeilacht van de Eenfchaalige Hoorentjensbegryptdie geene,
welke een ronde figuur of gedaante hebben, de gemeene Siekken naaÜ körnende,
als mede noch eenige andere, dievanderondegedaante watafwyken,
en alle t'zaamen onder de Cochleas Globofas gerekent worden; beilaande
in de volgende bekende foorten.
I. Cochleaßriata ßve olearia. Mal. Biaminjac, deze is meeft recht rond , met een
redelyke wydemond , längs de gieren met u i tßeekender ibben, enaandenrandvanden
mond gckartelt, van koleur licht paers, met grauw gemengt , 'dochopde ribbenmet
veel bruineplekkengefpikkek; gemeenlykeenvuiftgroot, dochdemeeftezynvaneen
eenparige koleur zonder fpikkels: deze Siek word veel gebruikt by de Amboineezen
om de Klappers Oly afte fcheppen, wanneer dezelve gekookt word, waar vanzede
naam heeft: doch hier toe verkieft men zoodanige , die dun van rand of fchaal zyn.
Het Dier daar in heefc geen dekzel, maar legt blootgelykandereSiekken, en zyn eijers
{Favus) is een klomp van verwarde, dikke en witte draaden , die men zomtyds
aan den mond ziet hangen, waar van echter geen Jongen komen.
In 't jaar 1667. heb in fulk een Hooren gevonden , geen Dier inhebbende, met
een flymerige huid overtrokken, maar ganfch gevuld met een Melicera, of Ei jeri lok,
beltaande uit ontelbaare witte takjes, los aan malkander hangende, en bezet met witte
doorfchynendekorreltjes, zoo groot als gerft, doch lahgwerpiger en fchieralle getckent
met z zwarte üipjes, als of ze de oogen van een Dier wilden w o rden; de takken
gelekenhet Lithodendrum calcarium, waar uit men kalk brand. Deze Hooren word by
de hedendaagfche Grieken genaamt Cocboli batary dat is, Cochleafelagia. -
II. Cochler flriata altera, is kleinder en dikker van fchaal, de dikke en ronde ribben
zyn onderfcheiden met heel kleine voorens, bruingeel, en met witte oogen; de
mond is nauw, met een dikke en zeer gekartelde rand 5 men noemt ze de diklippige
Olyhooren.
\\\. Cochleapennata. Neerd. Pairyzen. Mal. C///ii ¿¿zif^iK^, is een wydmondigeSIekkemetweinigegieren,
cn een dünne fchaal, die lichtbruin en witgefchildertis,
gelyk de veeren van een Hoen of Patrys«
IV. Cois
by na niets dan een gaapende mond
V. Cochlea patula. Neerd. Wydmonder
met weinige gieren fchielyk toeloopende ; de fchaal is zeer dik, fteenhard, doch by'^ ^^^^^^ ^
den mond dun en karteiig, voorts rimpelig, op den ruggegrauw met zwart e en wi t t e ^
plekjes ; de mond word gefloten met een dun en zwart bruin dekzel. D' eene foort is
grooter dan een Eenden-ei, en word zelden gevonden. Een ander foort is veelklein-/"«^^''
der en bultiger, grauw en kalkachtig.
V I . Rapa. Neerd. een Knol, is rond van lichaam, enmeteenplathoofc, enachter^^f^^^'^^^^
heeft ze een körte gekrulde ilaert, gelyk een verkens ilaert, dun en licht van fchaal , ¿Wwi^rF
watruigengerimpelt, licht citroen geel , en zelden te vinden.
VII. Bulla. Neerd. Blaasjes ;
dat is een byzonder fatzoen van Sickken in malkan-
dergerolt, met weinige gieren , en eenen langwerpige wyden mond, wiens buiten-• Xai/de
l/
kant langer is dan het overige l>f, verdeelt in driefoorten: De eerfte,
i s d e g r o o t ü e i / « « «
en dikfte van fchaal , zoo g root als een ronde Pruim, en over t'geheele lyf gefpikkel t ,bruin, ^¿f/^J^'
enzwart , op de manier als de Kievits-eijeren, en met eene flymerigheit overtogen.®<j»3/wr.
De tweede, is dun van fchaal en wyder van mond, bleekwic, en heel fyn geftreept'^r^r/ii
of gevoorent. De derde foort, is de kleinfte en alderdunite , by na als een waterblaas,
mede wit, doch overdwarsgeteikentmetveelezwartachtigeenbruineftreepen. foort.
De eerrte en tweede foorten zyn gemeen; maar de derde is raar; als deze laatile met '
zwarte en roode Kreepen getekent zyn, noemt men z e Prince vlaggetjes
V I I I . Cochlea Imbrium. Mal. Bia Ribut
is een platachtige Siek met een fpits
hoofd, eneennauwenmond,binnendiepgekarteltenaandekantenomgeworpen;dood£w;i#.
van verwe met donkerbruin gefchildert, en aan de zyden met breede zwartachtige itree-1,
pen , als o f het voeten waren ; de tegen overilaande kant van den mond is mede wat
fcherp, zoo dar ze een platte Kikvorfch gelykt , zy is van geenmooifatzoenofkoleur,
behaHen dat men zommige bewaart, om dat men de gedaante van een dier met pooten
daar uit befpeuren kan. Men vind ze omtrent den zeekant , onder het verrotte ruigte,
blaaden en houtjes, zoo wel op ilrand als landwaart in; ja dikwils op de bergen, daar
geen omgang van menfchen is, en ook niet waarfchynlyk, dat ze van ürand fchielyk
derwaarts zouden gekropen zyn; derhalven het algemeen gevoelen is, dat ze door
de wind by l lerken regen beneden opgeraapt, en aldaar neer geworpen worden : doch my
dunkc waarfchynlyker, dat ze door den regen aldaar geteelt worden, omdatmenze
ZOO wel klein als groot vindt.
IVaar
wurden.
I X . Ficus. Neerd. een V y g , by andere genaamt een Lui t , is mede een Siek van een
byzonder fatzoen; want het lyf is rond, met een plat hoofd, en achter loopt het fmalY/,^^;
toe, gelyk een Peer; vvyd en langwerpig van mond, dun vanfchaal , donkergrauwof^^'^'^^-
aardverwig, zonder glans, by na rimpeligenruigj word echter onder de Rariieiten
bewaart.
X. Vmbilicata, is een plat gedrukte Siek , beneden ganfch plat, boven een wei- De ic«''
nig verheven , en met veele fmalle gieren in malkander loopende , aan de kanten ¡H^Ja l'y
fcherp; van onderen maakt ze de gedaante van een navel , doch omtrent het middel-^""''
punt ziet men een open , en aan de kanten gekartelt kuiltje ; de bovenfle vlakte is
tcn weinig gerimpelt, boven met bruinachtige en witte kringen tuffchen beiden, mety-Xe^n."'
körte fyne vooren ; de mond is fmal met een dun dekzeltje : Daar van zyn noch twee
kleinder foorten. pas zoo groot als de nagel van een vinger; waar van de eene meer
verheven, grauw, rimpelig, en zonder glans is; de tweede is platter, niet rimpelig,
maar glad, met lichtbruine vlammetjes: men z ouz e voor Land-f lekkenaanzien, 'twelk
zy echter niet z y n , maarhoudenzichopaandcnftrandinzeewater. ^^
XI. Arcularia major , is een kleine Siek , zoo groot als een nagel van een duim ,/<""•/. af-
" ni getehnth M i me t W i M .
k'i-i"-
i