ilii-i
i Àf
à. • •
1 5 - 4 D^ AMB O I N S C H E
Ucbbot
fokeen
fior t •van
Pierlnm
ùch.
De idt
fiart, ÙÌ
hem •verietlerL.
By Utter
U.>M,ch
fiori.
fiort, by
letter I
PropomÌT, of riviev van Conftantinopolh , daar men ze noch Pina noemt, en alwaar
zy noch wel x voeten lang vallen zullen.
Men vind hier in 00k zomtyds paerlen,gelykn:ien van de in den Middcland.
fchen zee 00k fchryft, doch deze zyn klein, rond, paars, of lichtviolet, cn verliefen
metter tyd haaren glans : Ik geloof echter, dac ze witter en mooijer vallen in zoodaanige
Pinna, die van buiten niec zwart, maar bruinachtig zvn , en in een harden
grond groeijen, en klaarder water hebben, daar de mcelle Amboinfche in water Itaan.
dat modderig is; het moet echter wat klaar zyn,alsmennadezelveduikenwi],wam
zommige meer dan een vadem onder water itaan; ook moet men wel oppalTen, dat
men zieh aan haare fcherpe kanten niet bezeere: Van de Finna zie Pii?ms Lib. ix,
cap. 42. en Cicero Lib. z. de natura Deorum.
II. Pinna lata. Plinius, Ferna. Deze word voor het wyfken van den gehoudcn,
en is wat korter dan de voorgaande, maar veel breeder j endikkervan fchaal, zcer
wel naar een Wellfaalfch hammetje gelykendetlkheb'er gehad van lóduimenhoog,
en I voet breed, aan den openen zyde een weinig uitgeholt met een bochtjc, daar de
by(Jus&!ax.i de fchaal is mede zwart of aardverwig, in ryen met fcherpe fmalle fchubben
bezet, die zy ook in haar ouderdom behoud: Men vind 2eydel5en vandevoorige
afgezondert, want zy willen een harder grond hebben, en vrijer zee ; doch ik heb
bevonden, dat 'eraltydgeenverfcherivierenomtrentzyn,daardeP/«».i zieh ophou.
den, gelyk andere fchryvers melden.
III. Pifina albUi word ook voor 'c wyfken gehouden , en is veel kleinder dan de
voorgaande, zy is wit of lichtgeel van fchaal, dun,en halfdoorfchynend als glas, niet
recht driezydig, maarin'tmiddenbochtig, alsof ze t'zaamen gebogen was, van biiiten
is ze glad, doch een weinig geplooit : De grootile zyn een hand lang ; andere 3 en 4
duimen lang, en in 'tmiddenzoobochtig, als ofzet'zaamen gevouwen waaren: Zy
lleeken niet in den grond, maar hangen met de baarden aan de itcenen ; deze worden
zelden gevonden.
De Pinna, by den Scbryver Holflers, worden èy ons Hamdoubletten, ovt haar kolem
en gedaante, genaamt, ook wel Steekdoubletten, om dat dezehe meeßentydf in een
weeken grond fieekende gevonden worden. De lA- foort i; verbeeld op den plaai
X L v i . by letter I, van deze Hamdoubletten,&i^ ik ''er een gehad, ruimtwee voeten
lang: Hier van ii een andere loort, afgetekent op den zel-ven plaat, ¿y letter K, doch
is een veel kleinder ßag als de voorgaande. De -i.^' foort-, by letter L, waar van noi
een andere by letter M , verbeeldt is. De l'i' foorty ivord aangewezen b) letter N.
XXXVII. HOOFTDEEL.
Oßreum , OefterS , Tiram^
Di Oeßers
beßhreven. H
Et achtfte geflacht van Schulpen makcn de Oetters, van veelderlei fatzoen,
doch alle daar in overeenkomende, dat zy van buiten een ruig gefchilfterden
of fchubachtigen fchaal hebben, van binnen zyn ze zilververwig of paarlemoerachcig,
en deze veranderen niec van plaats: Van Deiters zullen wy
mer v^«hier niet uitvoerlyk handelen, als genoegzaam bekent zynde, maar alleenlyk eenige
^L'zyfi.ioorten aantekenen, die men hier in Amboina vind.
i>eifie I, Oßreum radicumßve lignorum. Neerduitfch, Stok-oefters. Maleitfch , Tiramk'
^ZlUdt faer en Tiram akkar. Deze zyn de grootlle, langwerpig, een hand lang en minder,
I^Yj^'van geen vail fatzoen, maar bochtig met omgevlochtenekanten jcndezelvezomtyds
üttnö! gekartelt of geplooit; van buiten zyn ze zwartachtig, van binnen zilververwig, met
den onderlten cn dikllen fchaal kroramen ze haar om de wortelen der boomen, waar aan
zy groeijen, weshalven haar fatzoen zieh fchikken moet naar den plaats, daar zy hangen.
. 4 J
• t
f '-' il
I
1;
4.