m & : i
2 7 2 D' A M B o I N S C H E
t c rnccr, om d;U d' lnwoondcrs der Maldivifchc li'.ilandcn, diwr d'amber in menigte
aanfpoclr, noic hebben können bemerken waar vanhy voortkomrjnoeh iemant anders
van die längs de kiiilen woonen, daar dcze grauwe amber gevonden vvord, 't geen
men -¿ekcriyk op d'ecne, ofd'andere wyze ZOÜ oncdekc hebben, zoo by vanhonigjatcn
zynen oorfprong had. En uic dien iiizigt antwoorden de MaldivifcheíLihnders,
naar Pirareis verhaal in zyne Reizen, aan die ben naar d'oorzaak van den grauu'en
Amber vraagden , dat 7,c niet wiileii waar deze koitelyke llofie van daanquam; datze
wcl vviiten dat by zyncn oorlpi'ong in zee had, maar ofhet op dcngrond,of boveu
o p 'c water, ofop eenige rorzen, ofergens eklers vvasjdat niemant huiimetzelvcrhcic
daar omtrent had können beregten.
Na de verfcheide gevoelens der bchry vcren te hebben opgchaa,!t, over den oorfprong
cn den aarc van den grauwen amber,is ray overig ook inyne giilingen voor ce draagcn
3 't geen ik zal doen alleeniyk om een onzer geleerden op te w e k k en, op dat z e hunne
gedachten den naukeurige onderzoekerenmededeelenjomcrenthecgeenzy er van
ontdekt hebben.
O m dit tweevoudig oogwic tc bereiiccn, acht ik hctnodigtczyn.datmendcform
o f gcdaintc van de klompen amber vvei aanmerlcc, die ons van tyd tot tyd u ordcn
overgebragc, om te wecten, ofhet ccn afgevallen drop is, en dit word mcnin dien
van 't OoÜ-Indifch huis gewaar.
Indien 'er, die "t gezien hebben , wcl op hebben gelet, zullen zezelicrlykzyngewaar
geworden, 't geen ook in onze twee printverbeeldingen boven is te z ien, dat
dit Amberituk de gedaante van ecnen grootcn droppcl heeft. Dat het met dezyde A
g e t e k e n t , ergens aan vall fchynt te hebben g e z e t en, g c l y kme n ligtelyk kan befpeuren
uit d' indrukzelen , die 'er hceJ zigtbaar in zyn ; en dat het aan d' andere zyde een
weinig fpits is, 'c geen aanwyii, dat mcn 't voor ccn kegeIdropmoethouden,brengc
my dit ook in 't gevoelen van die meencn, dat het niet anders dan een Lecm kan
2 y n , onder uit de aarde of rotzcn voortgekomen.
D ' e e r ü e reden die my overhaalt te gelooven, dat de g rauwen amber van L e em voortk
o m t , is dat naar 't gevoelen van alle hedendaagfche Hlozofen de geur van dezvvav
e l v o o r k o m t , 200 dar, na'er meer of min van deze itoffe in de lichamen is , de
reuk in dezelve ook flerker, of ilauwcr is.
Dit vañgefleit, ga ik tot eene tweede reden over,namdykdatdezwaveieenfoort
van aardfch vet, ofeen olyachtig vochc zynde, zy zieh meer met het L e e m , dan met
eenige andere ítofFe vind vermengt. Nu gelyk dit L e e m in'tmiddelpunt van de aarde
van een gedaurig vier word geblaakt, waar door het vloeibaar word en aan' t koken
k o m t , loopt het door d'aderen van deze zelve aarde, en verfpreid zieh , evcn eens
als het blocd in d' aderen van 't lichaam , door vcrfcheide buizen, of groeven>
die meelt onder holle gebergten uitjoopendc, van tyd tot tyd door hen worden
uitgebraakr. De Leemilroomen, die uic den berg GiM en Vefuvius zyn ontfiaan,
zyn OHwederfpreekelyke bewyzen van myn zeggen, cn men heeft toen aangemerkt,
dac naar mate deze kokende vloeden van hunnen oor iprong a fgcweken, z y door de koude
van de lucht verdiktcn; zoo dac eindelyk Imn vocht, zoo hard als flcen werd ge-
H o l t , en zy ophielden te loopen.
Myn derde aanmerking is, datzommige dezer groevcn in 't binnenöederkiippen
konnende eindigen, gelyk ik niet twyfcle of zy ilrekken zieh zoo verre uit, en dac
'er onder deze kÜppen holligheden van zoat water zynde, die Kircherus, Hydrapbilacii
n o emt , de brandende iioffe die geduuriglyk in 't binneni ie dezer klippen v loei t , die
w a t e r , dat niet zuiver, maar olyachiig, en, by gevolg,vol zwavel is,verdikc. OnderiuíTchen
dewyl het tot geenLeemkanibl len.wegens 'czoucdat 'e r ni is vermengt ,
neemthet eene andere wezendheit aan, waar uit de grauwen Amber voortkomt , die
door eene geduurige kokinge, gelyk ons deScheikonit beveñigt ,dezen aangenameii
geur bekomt , waar door hy zoo hoogh geacht word.
Men
R A R I T E Y T - K A M E R . III. B o e k . j y j
Men kanhicreenetegenwerpingmaaken, namelyk, dat zoo'er in den g rauwen am*-
ber zout wäre, men zulks door den fmaak zougewaar worden, daar men het t^cgendecl
bevindt, nadien hy, gelyk wy boven gezegt hebben,^ heel zoecvan fmaak is» Ik'
ancwoorde daar op met de fcheikundige Filozofen, dat de zouten , door een lange
k o k i n g e , bitterder worden, en dac ze eindelyk alle hunne bitterheden verliezende,
zoet worden.
Alles wat ik liebbe voorgeitelt dus beVeíHgt zynde, onderilelle ik, dat'er tn deze
klippen kleineopeningen, ofcochtgaatjeszyn, waar door'tvuur luche fchcpt. Wanneer
nu dit middelpunt igvauront i lokenword, brengt het de L e em aan' c koken, die
door de kracht en fchrikkelykehittc van het zelve door deze openingen vloeir, en gelyk
ze eene dikke en zwaare ílofFe is, flolt ze iiraks, zoo dra zy in de koeitevande
lucht k omt , en word, gelyk alle andere vochten, tot een kegeldrop, die door de koude
van de lucht geitremt zynde, mecveele fpleeten, door't fchynzel van eene groot
e hitte, openbarlt, gelykzulks in 'c i tuk, dat hier vertoonc word, tezien is.
't Is buiten legenfpraak, dat de hitte de lichaamen doet fplyten. Men hebbemaar
het aardryk in den zomer, wanneer'er eene lange droogté is, te befchouwen, om
van deze waarheld overtuigt te worden. Men ziec ais dan, dac de deelen, door de groote
hitte, engebrekvanvochtigheit, ingetrokken z ynde , het vol reaten en fpleeten is.
Die zelve word ook op zommige lichaamen door eene g root e koude veróorzaakt, te
w e e t e n , wanneer de vochtigheit die 'er inis , bevrieit, gelyk hier de proeve van is
genomen, door de vermaarde hooge Schoole van hloren^eiii omtrent kriilalyne, en
andere metale vaten van verfcheiden'flach. Deze vaten met water g e vul t , en zoodaanig
belleten zynde dat'er geene uitwaaiTemingvan kongefchiede, fprongenaanitukken,
200 dra als ',t water bevrorenwas. Zoo dat, wanneer men in' t l l u k , waar over deze
vcrhandelingvalt, gelykook indePrint, die'er naargemaaktis, verfcheide fpleeten
vindt, men hier uit zou können befluiten, dat het vol vocht , enzyne oppervlakte
hard was, zoodat, deze vochtigheic door de koude geltolc z ynd e , hier uit deze fpleeten
zouden können ontilaan zyn.
Doch gelykik nietoordeele, dat dcze k iompe eñkor í t , ofhardefchaalkanhébbenj
en datik zelfovcrtuigt ben, dathy'erganfchgeen heeft, kan ik dit gevoelen niet omheizen.
Ik zal hier by myne Aanmerkingen, 't gevoelen van den Paracelfusvan onzentyd,'
ik meen Pieíer Jan Fabrivoegenj die zegc hy van dezen Ämber in zynen Pafichifjitus,
'tivießoek, het 49fteHoofdeel:
D e grauwen Araber is eene dikke en grovcftofFe, - dieyan' tzeewater voortkomt^
e n , als de Kampernoeljcn, in de klippen van de vette, vochtigej en leemachtige
ö o i i e van't.wacer gr.oeit, dat in de ÜeenenenroCzen van de klippen zuigt ; in welkers
gaatjes't.water kookt , en gi i l , waar van de fynite deelrjes vervliegen.
Men möetweeten,voegt'erdezeSchryvcrby, dat d'aarde, door het middelpuntige
vuur, in haar betloten, overal dampen opwerp , zelf in den grond van de zee,
daar d,e groflte Hoffe wellende 't zout , gelyk ook de iteenen der klippen maakt , die
miciden in zee worden gevonden: Eh vandedikile iloße. dieuicdegaatjes vahdeze
i l e e n c h k o m t , wor d d'Amber gemaakc, d i e , naar de hoedanigheit des zwavel s , grauw,
o f zwart is, welke 2'wavel met het zeewater vermengt , een zeer goeden reuk geefc.
Men kan derhaWen ' zepen, dat de grauwen Amber een gom, of dikke Hoffe van
' t - z e e w a t e r i s , die, i^ls't wafch; by'c vuurfmelt, endoorde koude verÜyfc.
Naar 't-gevoelen van dezen zelven'Schryver, word de grauwen Amber ook in \
Zand voortgebragt , overmids 'er het ily macht ige zecwater , dat 'er inloopt , ook door
de hitte der zonne, in kan verdikken; Hy voegt 'er b y , dat nooit eenigZeeman op 'c water
dezen Araber heef t zien dry ven» waar van 'er driederlei foor ten z y n ; de eene grauw,'
d'ander aardverwig,en de derde zwart^ maar dat de graawen Amber de beile van all
e n i s , ZOO ten aanzien van zynenreuk, als dat hy een uitnemend barditerkendmidj
M m de)
Í , ''
• 1