•(''l ••
ii-i
' 1 fr
1 »
!i
Ì 1
H
R A R I T E I T - K A M E R . Ii Bock. 113
X X I I I . H O O F T D E E L .
Torcellana major : Bla heUlo.
Et tiende Hoofdgeilacht behelft de Tor ce liana, een byzonder flach van Hoo- Dt Por^
rentjes , in fatioen van al)e de voorgaande veel verfchillende, want dcze èejdrehebben
ganfch geenen Tur&o, of uitlleekend hoofd ; zyzyn rond gebult van
ruggcj aan den buik platachtig, waar längs een fcheur offmalle mondloopr ,
langer dan de geheele Hoorn, wiens lippen ter wederzyden innewaarts loopen, doch
200daanig; dat d'eene aan den rechterhand geenzinsinnewaartsgerolcofgevvondenis,
maar gekarrelt of met ilompe tanden gezaagc ; d' andere zyde hier tegen over, is aan
den mond mede wat gekartelt, voi ribben of voorens> en ioopt voorts innewaarts,
met veele draaijingen t' zaamen gerolt ; de beide einden van dezen fcheur zynfchier
even eens ; doch aan 't bovenfte ziet men eenige voetÜappen van de draaijingen , en
daar aan opzommige eenen kleinen fpits of (urèo : Voorts'zynalledezefoortenvanna-^^/^wy
t u u r g l a d , en blinkende als een fpiegel, zoo dra ze uir zee komen : Haaren gemeenen
naam is in 't Latyn Coacba venerea ; hy Smius, Matrimlus ; by Plmms Lib.^.
Cap. 15". is ze qualyk uit de Mutiano-Murex te fcheiden, daar nochtans aan alle àezQjprohH.
foorten niets fchefps of ileekeligsis, 't welk op eenen Hedendaagsnoemt u'aarom
men ze Porcellana^ uit navolginge van de Grieken, die ze Chartna noemen : "¡¡¡if"/"''
ittorfque nomen acceperuntäßmilimdinefuäendimuliebris^ quoäGraciCharon, LatiniTötmt
porcumi por culumvQceint y cujus aliquamßmilitudinemreferthujusConcbarima-, zorn-'^"''^"''
mige Duitfchen noemen ze uit gelyke reden Klipkouffen ; doch met eenen f^tzoenlyken
naam mag men ze wel 'Porcellana noemen ; Mal. Bia of Sipo bilalo, dat is, L i k - / J gehoorntjes,
omdat men daar mede linnen, papier, en diergelykekanlikken, dat is,
gkd maken ; Amb. op Leitimor, Huri -, op H i t o e , Anlilu. Zy beilaan in de volgende Likhooms.
foorten :
I. Forcellania guttata ^ Neerd. Klipkouflen , Mal eigentlyk Bia bilalo qvi Kräng De •W'
\rontsjoHg. Dit is, de grootfie en fr.hoonile van dif geflachi, omtrent een kleine vuiit{7-Xi/i
groot, zeerrond, en glad van rugge , en dezelve dik gefpikkeltmetzwartedroppels, ^¿^y^j^f
daar andere kleindere bruine en geele onderloopen; en längs den rugge gaat een goud-^^
geeleilreep, doch niet aan allen ; en hoe eenparig de zwartedroppelszyn, hoe raarder
men ze houd ; ftraks uit zee komende blinken ze als een fpiegel ; de buik is niet'^^'^^yj^;
zeer plat, maar effen , zoo dat ze daar op leggen können , zeer wit en blinkende ; àigbtvan
het Dier ziet men niets dan eenen dünnen lap , fchier op dezelve manier gefpikkek als-^""^''"""'
de fchaal, te weeten, metzwarte, bruine, en geelachtige droppels, daar witte korreltjes
op zitten, en beneden ileekt het een körte cong u i t , en daar aan twee körte
hoorntjes met de oogen: 'tGeene men voor 't Wyfje hier van houd, is dun en ligt i/andtte
van fchaal, gewint Ichier zynvolkomen grootte, eer het d'eenelip omrolc, dewelke"«
fcherp en dunis als parkement; de fchaal is fchoongefchildertmetzwarc, blauw,
geel ; en hoe meer blauw hier onder loopt, hoe raarder zy zyn : Men vind ze opzoo- ''CJd^^^'
daanige ftranden, die een wit zand hebben, metgrooteklippen, diedaarinblootieggen
; zy houden zieh meeft onder 't zand verborgen , want al wat boven 't zand mi-hLden!'
fteekt, wordruigendoodfch, maar by nieuwe en volle Maan, komenze by nacht uit
het zand, en hangen aan de klippen : Men heeft veelmoeiteom'erhet Dieruit tekrygen,
dat de fchaal haaren fch oonen glans behoud ; want als men ze ve rgraaft, of onder den
Hemel laat leggen, zoo gewinnen zeeenendoodbleekenkoleur, die onder de buitenile
gladdefchaal doorblinkt, zoo dathetfchynt, datditDieraIlenkskensftervende,zynen
fchaal van haaren glans berooft ; dierhalven is 't dezekerfte weg, dat men de verfche niet
meer dan in heet waterfteeke, datzeevendaarinkonnenfterven,hetvleefchmethaa-
P ken