R A R I T E Y T - K A M E R . II, Boek. i^ i
X X X V . H O O F T D E E L .
Mufcnli: Möffelm,
HEtzefdc geflacht van Schulpen maaken AeMufcuU ofMoiTelen, ende M-fSk^-'
tuli, waar van wy de volgende foorten aangemerkt hebben. -^ d / X
I. Nufcuhis 'Vulgaris major. Maleitfch, Afuffeng. Deze is de gemeene/i«« w-
Moflb! van bekende fatzoen, doch hier teknd meer naar den bruinendanSfJ/J^,
blaiuven trekkende, met een baard aan de klippen of houten hangende, aan fmaak^^vi-
Veel wykende dengeenen, dien men inonze Weiler-zee vind. """
\\. Mitulus anatarm. Maleitfch, Afuffeng Beiec^ dat is, Eend-moiTelen,
boinfch, Jhul, op Hitoe, Lulat. Deze zyn kleine MoiTekjes, ichaars een lidvaneeii'^««-'^.
vinger,lang, een en een halve vinger breed, bleekbruin, en wat rimpelig van fchaa!:
Zy ileeken veeleby malkander in een waazigen grond, raaakende eengeheelenkoril, zw/o«
gemeen inden Amboinfchen Inham, en op Hoeconalo, en andere ftille bochten: Men-^^^^^
graafc ze vecl uitom d'Eenden daar mede te voedeh, over de uitgegraavene korlten
rok men eenileen, of men breekt ze met de banden ia ilukken, en als dan worden
van de Kenden grcerig gegeeten: De Varkens eeten ze ook gaarn, inzondcrheit dt'^^' f ^
wilde, waar op de Jagers ook weeten te loeren.
llt. Mitulus faxatUis is noch kleinder, fchaars een lid van een vinger lang, maar
breeder, en als een oor gefatzoeneert, buiten rimpelig ofkorrelig, omtrent
den met haairen bezet, en met een groenen weerfchyn: Sy hangen aan harde klip-^'"""
pen, die plat leggen, en op andere harde vlakke llranden: Sy dienenniet tot eeteti,.
maar wel voor Verkens en Eenden.
iV. Musculus artnarius, Maleitfch, Afußenpaffir. Deze fieekt geheel in 't zand
verborgen, en overeind, gelyk de Solents, van fatzoen als MoiTeJen, doch de xydehwi^ÄA
ioopenmeer paralleel, en benedenis't hoofd ronder, dun enbrosvan fchaal, inkrin-^-^'''"""^
gen verdeelt, längs de welke zy breekt, als mett ze duuwt ; zy zyn eenpaarig grauw>
naar den vaalen koleur trekkende, enzuiver: Sy hebben geen baard, gelyk de Mofle-
Jen, maarvolgen dennatuurvan den Pholates. Hetvleefch iswit, week, en goedom^l / f
te eeten. Men vind ze weinig in een harden en fynen zandgrond op vlakke llranden,
daar men haar plaats bekennen kan aan een rond gaatje, en by laag water in 't zelve
een roosje van roodachtig vleefch, in de grootte van een fchelling, en in de gedaante
van een Bokm, het welken het Dier boven uitileekt om te bakeren. Myit«
Myites is een ileentje van gedaante als de voorgaande MolTelen, doch niet boven TiÜ!
een nagel van de duim lang, boven bruin of violec, beneden rond, witachtig met^""^-'.
een paarlachtigen weerfchyn, enhalf doorfchynend, 't welk inen by geväl in dezeiii#/«
MoiTelen vind; wegens haare mooije gedaante en zeldzaamheit, worden deze Mof -^^f^'
feien onder de Rariteiten gerekent. fiort^af-
V. m^ x . Maleitfch, Afufjengbatu. Neerduit-fch, Steenfcheede. Deze is een lang-Äi ^
wcrpige zwarteMoiTel, hebbende delengteen breedtevaneen vinger, doch meerendeels
kleinder, zomtyds ook een hand lang, met eenige kringen by het bovenüeeind,«
't welkfcherp en plattoeloopt, benedenftomp en witachtig; Dezevind mennergens^tf"^
bloot, maar altyd m de groote Koraalfteenen; {Lib. iz herbar. Ambon. Saxumalcanum
en Katskoppen genaamt.) in deze ileken ze in een kuikje, zoo net op den Mof.
felaccordeerende,alsofhet doorkonft uitgehouwen was,ihande metdenfpytsaUyd
overeind of een weinig hellende, en van daar altyd een heel klein gaatje hebbende,
't welk door den lleen gaat, waar door zy het water inzuigen en uitfpuuwen: Rondom
den Schulp legt een meelachtige fubftantie als een papje, en hoe minder deze is, hoe
mooijer, zwarter, en gladder de Moflel is; maar dje veel pap om zieh hebben zyn
ruig
ri
[M