4 I
O P D R J G r,
men ivel met regt mag zeggen met de zinfpreeuk van Uw Ed. Groot Vader^ dien
GROOTEN FRANCISCUS, quid miferi Sumus? watzymuy
elendige menfchen ? ik zwyge van Uw. Ed. groote kennijje in degeneeskunde,
aan welkersgelukkige engewenße oeßening een ontelbare menigten onzer inwoonderen
hmine voorfpoedige herßeUing, cn dimrzame gczondheidverfihiildigt zyn.
Ik neme dan MTM HEER tot een zigthaar hewys myner hoogachting en eerhied
voor Uw Ed. doordringende vermiß en fchrander oordeelde vrymoedigheid
om dit zo op nieiiw hegeerde J^erk met UwEd. naamop des zelfs voorhooft
geeiert , te voorßhyn te doen komen, waar meede ik het Uw Ed. aanbiede in die
hoopeen vjenßchdat Uw Ed. het met die genegentheid ziih ontßangen; als
het Uw Ed. van fny opgedragen word^ zynde een'weYk, het welk, op dat ik de eige
woorden van den Heere R UMP HlU S gebruike, in drie deelen verdeelt
is; waar van het eerße eeneheßchryving heheJß vanveelerhande weeke Schaalvißen,
als Kreeften, Krabben en diergelyke Zee-Schepfeien, die in en omtrent
de Amboiniche Zee., oßaan de ßranden der naahimrige Eilanden door den gemelde
Heere ^ngevonden, verzamelden zorgvuldig bewaart: Het tweede Boek,
dat de eigentlyke Raritydkamer is, vertoont alderhande Hoorentjes, Schul'
pen en zeldzaame Zee gewaßen, die in de Ooßerßche Zee voortkomen, en te
vinden zyn geweeß: Het der de handeldvan zommige Minerale Aar de en vreem^
de Steenen^ die deeze Eilanden uitleveren.
Eindelyk, myn Heer, beveel ik my wyder aan de eere uwer vriendßchap,
en zal het altyd tot een groot geluk rekenen, zo my eenige gelegentheid mag
voor komm om groot er en zieh tb aar der tekenen te geven van myne hoogach*
fing voor Uw Ed. Perzoon en verdienßen uwer gehkkige geneeßngen, die
van de eerße beginnen van Uw Ed. oeßening voorfpoedig en roemruchtiggeweeß
zyn, en dip. ik van herctn wenjch, dat noch een lange reex van Jaaren
van Uw Ed. in een hooge en gezegende Ouderdom tot mit en herßelling van
na hiilp uit ziende lyderen maggeoeßent worden! met welke bede ik betuige
te zyn en eerbiedig te blyve.
M Y N HEER
UE bereyden Dienaar
J A N R O M A N DK J O N G E
V O O R R E D E N
VANDE DRUKKER
A A N DEN
VOORE
Z E R,
Dien hy alle Heil wenfcht,
lOilderbaar is God in alle ^yne werken, die Hern, als de
eeuwige Oorzaak van alles, "van eeuwigheit bekent zyn.-^Handd.
Niets is 'er in 't Geheele al , tot in de onderaariche holen
en ipelonken toe , of het draagt zichtbare blyken van de
oneindige wysheit , mogentheit , en goetheit des Scheppers,
die alles , met het begin van den tyd , door zynen Goddelyken
wille, het wezen gegeeven, en tot nu toe in zyn wezen, en byzonderfe
foorten onderhouden heefti zonder dat Godt, als het Wezen aller \vezens,
aan iemant gehouden is reden te geeven van zyne werkingen, die
daarom omvraakbaar en te pryZen zyn, om dat Hy ze , die het oneindige
We z e n is verricht, van wien niets dan 't geene naar zynen aart volmaakt
is kan voortkomen. Dieszong Mozesonder't oudlirael: ^Z)^//¿«r ¿Deut.
is een rotßeen, wiens werk volkomen is; en 't gebouw van Hemel en Aarde met 'ialles
wat 'er in vervangen is, word altoos als het groote fchoiitoneel aangemerkt,
waarop zieh Gods deugden en volmaaktheden op het doorluchtigile
vertoonen; 200 dat "zyne eeuwige magt enGoddelykheit van deßhep- cRom.
pinge der v)ereU aan ^ uit de ßchepzelen worden gezien en verßaan.^ naar Paujus
woord 5 op dat niemant te verontßchuldigen wäre. Hoe heerlyk, hoe ver •
heven, hoe hoogdravende gewagen daar van ook Job eh zyne Vrienden,
in veele hoofdilukken van 't Boek zyner lydzaamheit, dat men wegens de
uitmuntendheit der ilofie, en de voortreffelykheit der uitdrukkingen moet
verbaaft ftaan, en menzeker de grootile weliprekentheit vanhet Ooften,
waar by de hedendaagfchc niet haalen mag, hier in ontiloten vindt! En
waar loopt toch gedurig het beÜuit heene, na dat'er van weerkanten eene
redeneering gehouden, of een voorftel vandezc verftandige Ooilerlingeri,
ichoon dikwyl qualyk op hunnen verlegen vrind toegepai l , gedaan is ? Zeker
nergers anders, dan op Godcs oneindigheyt en vrye oppermagt, met
de nietigheit en onwaardigheit van 't ichepzel daar tegen over gefielt: eri
men hebbe God zelf maar op het end van 't gedachteBoek te hooren, ^job.
daar hy tot een ftaal, zommige uitwerkzelen zyner mogentheit ophaalt
wanneermen, (ten zy men gebruik noch gevoelen van reden hebbe
niet alleen Over de Majefteit der woorden als buiten zieh zelven zal worden
wechgevoer t , maar oök met ^ Job vervolgens betüigen: dat men zieh ver- 'Job.
foeit in floß en aßche; vermids men meriigwerf reukeloos en onbetamelyk"^""'^'
van Godt en zyne werken gedächt, of gefproken, en Hem, alsGodtuit
zyne doorluchtige gewrochten kennende, niet als den Opperheer van alles
gedient en verheerlykt heeft: Het algemeene quaad van 't menichdom 5 nä
dat