\ f 9
\ il.
Omflandige
so D' A M B O I N S C H E
dewelke dan over de voorigeUppenovergaande, moethetdiernoodzakelykjdooreen
ingeboorene doch wonderlyke eigenfchap, al het geen, dathemindenwegtegenlhat,
wederom konen wech ruimen en nederleggen. Dit kan men klaarlykiien, alsmende
hoorens in ftukken ilaat, wanneer men aan de binnenfte gieren niet dan kleine overblyfzelsvan
rede'
nett daar
va».
Wanrom
dezehe
zeer Zflden
onbefchadigt
gevondeTt
morden.
lUcr benantiüg
¡n ver.
fcheidia
taalcH,
de oude Uppen l iet , die echter klaarlyk aan de buitenfte w t e befpeurt
worden ; en dit moet men medeverilaanvanalledevolgendehorentjesdezesgeflachts,
inzonderheit van den Murex aculeatus. Als deze hooren nu zoo groot wordals een
nwns hoofd, dan heeft hy zoo veele kleine buken niet meer, maar allcenlyk vier of
vyf uitileekende ftompe horens ; aan den bovenften omloop, gelyk de ftompen van
de eeril uitkomende horens aan een bok, blyvende de voorige mindere bultjes noch
al kennelyk aan de binnenite omioopen van de voluta ; de buitenile Up is als dan zeer
dik en breed uitwaarts ©mgevvelt, en daar achter met breede zwarte ftreepen ; de buitenile
fchaal is zonder glans, doch zuyver en mooi gefpikkeld ; maar hebben dat gebrek,
dat ze dikwyls metzeegruisbewaiTenenganfchdoodzyn, te we e t en, zoo verre
zy met den rugge boven het zand uitfteeken , want zy leggen voor 't meeße deel in
't zand begraaven ; dit zeegruis vreet ook zomtyds zoo diep in , dat ze gaatjes en
kuyltjes in de fchaal maaken , en de horens zyn dikwyls wel half uitgevreeten. Het
dier hecft een dun taai vieefch, van vooren bedekt met een langvverpig dun beentje,
honigverwig en wat getant, een klauw vaneenen grootén vogel gelykende.
Haar naam in' t Latyn is Caps Cornuta. Neerd. Gehoorende fiormhoeden ofOfiko^
pen, Maleitfch Cabefetteen kräng boikoe. Amb. iiwi'iifaitf, vandezelidebeduidenilfc.
Boems Tandaca. Men kan ze niet wel o n d e r eenig bekend geflacht van de
oude naamen brengen, doch met den Murex zouden ze ten naaften by wel over een
komen. Ik facvinde wel dat d' Jporrhais van Jrifloteles by zommigen op dezemanier
befchreven of afgeteikent word; doch dewyl d'y^i t r r^^«, volgenszynennaam, eene
groote flekke is, die , als eenen klompigen fteen, van de klippen afhangt, als of ze
daar op druypen wilde ; zoo kan het onzen ftormhoed niet zyn , dien men anders
niet vind dan in 't zand begraaven, zomtyds geheel, zomtyds met den ruggc watuit-
/ i w d,- iteekende. Men vind ze op vlakke zandige ftranden, in de Liaflerfche Eilanden, inzonderheit
op Oma voor Haroeko. De Inländers leggen ze zoo geheel op koolen,
braden ze , en flaan de huyden m ÎtuKKen , um lict vieeftn dam uit te haalen. Die
men tot rariteiten bcwaaren wi l , moeten geheel onder het zand uitgegraaven, en van een
middelbaare grootte zyn, want d e z e z y n zuyver van fchaal, endezwartbruineplekken
v e r t o o n e n z i c h d o o r ' t b o e n e n ; anders als'er noch wat dun zeegruis opz i t , moetmen
ze eenige dagen in den regen leggen, met zand fchuuren, en met fterk water overflryken
; doch als dan moet 'er geen vieefch meer in zyn, want de flym van 't doode
vieefch, daar uiu loopende , bederft den fchoonen glans aan de onderlte zyde, 't welk
men dood noemt, en met geen konil te herßellen is, en dit moet van alle gladde horentjes
verftaan worden.
I i . Caffis rubra. Roode ilormhoed, dit is een raar flachen word weiniggevonden
kleincler dan de voorgaande, omirent i vuyöen groot; de î;o/«f^metI^aarfpitzepuylC
wat meer uit, en de rüg is bezet met ronde, en niet hooge knobbelen, tuffchen welke
de fchaal met körte groeven enribbenverciertis, zwartbruynenrosachtig, gefchildert
als de veêren van een hoen ; de buyk of de mond is r o o d , als rauw en bloedig vieefch
gelyk mode de binnenvlakte. aan den eenen kant van den mond, ook omgekrultis
het vieefch van't dicr trekt ook naar den rooden, Men vindze mede in' t zand begraaven,
gelyk de voorige met den rugge zomtydswatmtfteekende, dewelkedanzoo
ff'^ar - verre begroeit zyn, zoo dat ze niet fchoon gemaakt konen worden ; maar die men onder
't zand vind, zyn doorgaans fchoon, glad en blinkende; men v indze weinig, enfchier
alleen op de Eilanden Manipa en Bonoa, waarom ze onder de voornaamfte rariteiten
gerekent worden ; men vind ze veel op Boeton, en worden van de Maleijers zeer gezocht
om'er bonte arm-ringen van te maaken,
ill. Of-
Zilze ge.
•vunde»
tu'jrdc«.
En bot
men die
fchoon
maakc.
i Soort.
Caßis rubra.
Zi«
haar gedtunte
op
de Plaat
X X l l I .
le der B.
zieh ont.
huiidea.
J^. XXII.
Bwr '»
^ f ä i I1S ii *
M i l fl-^
m m é
m
Ii