li
fiZbedeit .
K^Jifti.
xt voor-'
•kaumtit.
'Eatuxar
-xar ¡ne*
mit^sl
J^fste
wehten.
iraiMiH
VTier
luntdaea.
Aanmrrhng
otu'
trcnt de
¿UJJ^
Geiakt'..
Ettande
re H»>r.
KtH ta't
uitneemit
vat dm
ff'asrvn»
de PorcellantB,
in Jt Voluci€
a»-
ders moe-
• ten gebai'
deh word.
H.
Kenan,
¿ere ma.
ttier.
Fn hoi
mm
¿e- daar
meie moex
¿»en.
sren: dt
wLitkte
1 6 4 D- A M B 0 1 N S C H E
6 . Dit zoeken op klippige ßranden heeft zoo wel zyn verdriet en 2Warigheid, als
de vlakke zandilrand, want op deze lieeftmengeduurigtevreefendengrootenZeemoordenaar,
den Kaiman, zyn'er dan eenige moeraiTige kuiltjes, daar men door moet,
daar trapt men zeer ligc op de fcherpe Zee-egels of Zee-appels, en op den venymgenviich.
IcanSivangl De klippige ftranden worden wel nier bezocht van den Kaivian^
maar daar bezeert men de voeten zeer ligtaan defcherpekoraalfteenen, welke
quetzuuren zeer ligt quaadaardig worden door de fchilfFeren en den brandigen zeeilym,
die over al aan de kltppen hangt; zoo moet menook banden en voeten wachten
voor den Echinns/e^ofas, in't Maleirfcb , BoeluMigen&umt, wienslangepylen
alsfynenaalden, op'cminileaanraken, iemandinden huidblyven fteeken, en grooten
pyn veroorzaaken, gelyk boven in 't voorgaande Bock gezegt is.
7 . E e n i g e nuvergaderthebbende, zoo moet tnen dezel»etweedaagen ineenkuip
met zeewater zet ten, op dat men ze op zyn gemak kan verdeilen.
8. Toteengemeenewaarfchouwinge dient, dat alle gladde, en glimmende Hoerntjes>
ZOO lang h e tdi e r noch daar in i s , ingeenzoet water , regen, nochzon, moeten
gelegt worden ; want daar doorverliezenzehaarenglans, veranderen haar koleur, en
worden doodfch , 'c welk met geen konft te verhelpen i s ; men moet ze ook niet opmalkander
leggen, dathetdoodebloed vandeeene d'andere raake., wancdaardoor bederven
ze.
9. Daarentegen alleruige, geribde, en getakte Hoorntjes, die van mtuur geen
glanshebben, konnenditallesbeterverdraagen, zelfs'tkooken in zeewater, ahmen
ze inheet waterefFen zoo langlaat leggen, dat het Beeft fterfc.
10. Üit allerhandeHoorntjesmoetmenzynbeftdoen, teneerfrenzooveel vleefch
daaruit tehaalen, als mogelyk is, op dat het overige zoo veel eerder uirrotten kan;
aanzommige gefchied di tmetui tfnyden, als menze wechlegt en wacht , tot dat het
dier een ftuk weegs daar uit kruipt, en dan vaardig met een fcherp mes daar achter
i s , gelyk men handelt met den Aiiris giiantum ^ Mar ex ramofus y BnccinaTritonis y
Marpat op andere moet men zout , azynofeenigfcherpgoed gieten ,zonder den
fchaal veel te raaken, want hoe fchielyker het dier fterf, hoe minder de fchaal van
haar glans verlieft.
11. i Voluta, tSStrombi, dewelke eennauwen mondhebben,
kan men op den voorfchrecven manier niet handelen; die moet men dan aan een
fchaduwachtigcn plaats leggen, van zon en regen bevrydt; daar de zwarte mieren
haar können uiieeten, altyd met den mond ne^rwaarts zettende, op dat hetdoode
bloet 'er kan uitlopen, 't welk niet zonder verdriet en ttank toegaat.
12* AndereleggendeHoornenuitmalkandergebreidtop een farparre of roofterwerk
van latten gemaakt, en Itooken daar onder een fmeulend vuar , wanneer het
Dier door den rook Iterft en inkrimt , daar zy dan ten minften i of 3 wecken opleggen;
maar in'tzand te begraavenis niet raadzaam, om dat veele Hoorntjes daar
door doodfch worden.
13. AIshetDiernu uitgerot of verdroogt is, zod mag men ze eerft in varfch watcr
een nacht leggen, te weeten de gladde, en daar een glans by is, want die moet
men ftraks des anderen daags uitfpoelen, en, äoo ' t nodig is, met een lap van grof
linnenenfyn zandoverwryven; maar de ruigeengetakt e moet men eenige weeken in
regen en zofi leggen, waar door het zeegruis en andere mofchachiigheidafwykt, 'c
elk men daar na te gemakkelyker afwry ven of afborftelen kan.
14. Zeegruis, Salfdago marina, noemen wy dien kalkachtigen en harden fubßan-
, tie, znowit, alsrood, die zieh aan den fchaal z e t , zomtyds met kleine korrels,zomtyds
m.etgrooteplekken; Aan gladde Hoornt jes kan menze meeftaffchuuren met fyn
Zand oi grof linnen: Aan de getaktemoetmenhetmeteenpenne-raesaffchrabben, en
wat
r a r i t e y t - k a m e r ; n. eocIc. 105
wathierdoorniecafgaanwil. moetmenmetilerkwaterbefeyken, cndan wederom
fchuuren of fchrabben.
15. lederzy gewaarfchouwt, het gemeen praatje niet na te volgen. dat men alk^---,
Hoorntjes, die met zeegruis befmet zyn , fchoon kan krygen met leggen in azyn ,
ofgooren ryll, 'twelk degcwiile d o o i voor alle gladde Hoornijes is.
16. Maar den Nautilus major, dien men tot drinkbekers wii maaken, of het Reufer
oor, waar van men het paarlemoer hebben wil, pleegt men te weeken in azyn,
g o o r e n r y f t , of wyngaard-loof, om'er den buitenllen huid at te krygen , gelyk boven
in'tHoüfcdeel van den gezegt is, waar by men opletcen moet,
de Hoornen ettelyke reifen uitneemen moet, en aan de 'hoeken, daar zy de diklte
koriten hebben. zoo veel affchuuren, als men kan ; daar na afgedroogt weder in
azyn leggen, wel toeziende, dat menmetgeen vette ofzweetige handen indenazyn
koome.
17. VitVölntä-^ Krabben, enPauskroonenzynmeteenvelbekleedt, als ^^uit zee /Ä.W
koomen : zommigemet een dik wolachtig vcl, 'cwelk zieh ten allen tyden laat affchuuren;
maar zommige met een dun velleken, 't welk daar zeer vaft aanhangt, en ^J.J» «
aan de gedroogde niet wel af wi l , weshalven het nodig is, dat men her zelve aan de
varfche ten eerllen affchrabt; doch het velleken ; da: den "Pfeudo-iuriura. bekleed
moet men daar aan laaten, dewyl 't zelve geen mifmaaktheid geeft.
18. Deboritels, die men hier toe gebruikt, maakt men van Gffwsi j , zynde de ifr ,
zwarce haairen van den Zasuer r s -hoom, tot dit werk bequaamer dan verkens borReU ^^^
Men moet daar van verfcheide borüels maaken, groove en fyne , dikke en dünne. grMk'».
19. Als men de fchoongemaakte Hoornt jes d r o o g t , moet men zeby nacht wel ^e-^Op^rr-
U'aaren voordeOiWijsjofklcineKrabbetjes, welke gauwdieven's nachts de Hoorntjes
fteelen, die zy voor hunlyf bequaam achten, in der zelver plaats voor u de oude ^¡¡¡^Jl''"'
gebrokenehuiienlaatende: Doch deze d ievenmoetenhet zomtyds met den dood be" ^«^«y«
zuuren, te weeten, als zyineenhuiskruipen , datgetaktof geftaartis, waarmedezy
hier of daar hangen Wyvcn ; als men ze uit de fchaalen wil jaagen , moet men aan
'cachterileeenkooUje vuUr of brandende lont houden, en hun het gat warm
zoo beginnen zt het hoofd uit telteeken, 't welk men dan vaerdig vatten en uittrek- ^luerJ'
kenmoet; anders, zoo het een Hoorn is, dat geen grooten glans hceft, zoo legt
men zeeennacht in varfch water, en dektzetoe, totdatzeverimooren,wantzommige
hangen zoJ vait aan haäre fchaalen, zynde miffchien daar in gegroeit, dat ze
haar liever laaien verbranden, dan dat zy uit haare huifen zouden wyken»
10. PorceUatf^, Stronihii Harpen, Cylindri, zyn van natuur fchoon en glad , be- pf^.ik^
hoeven geen fchoonmtaken, maar die uit dea zee doodfch koomen , können niet^^"^'"'"''
heiilelt worden, die men d,\n wechfmyt. /mi^a"»a«k-itt
11. Zoo zyn ook de Hoornen het fchoonmaaken niet waardig, diemethet witte i^'^otkalkachtige
zeegruis zoodaanig bezet zyn, dat het zelve gaten in den fchaal gevreten
heeft.
ZI. Hoorntjes, wiens randen of cakken een weinig gefcheurt of gebroken zyn, moe
men v e r h e l p e n enefFenmaakenmeteengroovenvyl, of met het ilypen tegen een rui
gen ileen.
i j . Op gladde Hoorntjes moet men niet veelmethet fterkwater arbeiden, behalven
op den BnccinaTritonis, dien mag men wel met een Aap fterkwatertje, gelyk meeil "r»/ wel
hier in Indien valt, oterlh-yken, 'c welk de verwen verheft. g'tZ'ßirk
14. De fchoongemaakteengedroogdeHjorntjes moet men lang, doch niet zeer
hard, meteetiruiglapjewryven, toidat ze warm worden» 'twelk haar glad maakt,
en de kolevjren verheft.
X j
r Oege,
fihiu-de
'lakken
hnAm
w'der
. aa»ievy!e
VJOrdt
W i
ill • r i '
• l '