y
ì i
ML
1 3 0 D ' A M B O I N S C H E
maakten ze uit den voornoemden Chama decumana dewelke zeer dik enzwaarvaltin
den raond van den ftraat Sunda, insonderheit omtrent Toelo tahangy dat is, 'cBandicen
Eiland, waar door zy miiTchien de Prince Eilanden verftaan; als mede daar te.
gen over in den bocht van Lamftn , in welke diepe zee men zomtyds 00k ziec den
Boom , daar de Calaj>fa Laut aanwail , Wiens top men even onder water bekennen
kan, doch ik weet niet, nie wat reden niemantdaar na derft duiken ; Zoo heb ik
00k verilaan, dat ze mede in de Molukkos geraaakt 5 en tot noch toe by d' Alphooreezen
op Gelolo gedraagen worden.
ihtdt-^i d'InivoondersnoemendezeSchildekensilii?j7ä^iJi'/d^£Ji/i«^, datis, Schildeken, gefifi<
a^'forraeert als een volle maan, en zoo in'c Latyn C l f p o l u s Lume-. Alsmen de hefte Äa
garu tot den koft wil uitzoeken, zoo moet men neemen, die niet boven een voet of
' i'. lang zyn : Diergelyke groeijen zomtydsin de holiigheden ofgaaten van de breede klip-
" i Ì Ì r ^ P'^" ^^^^ ^ ^ ^^ genaamt, zoodaanig daar in vergroot, dat ze geenzins geheel daar uit kon-
^cSchu} nen genomen worden, of men moet eerft de kanten van denkUpin ftukken breeken;
met een baardhangenzedaarinvaft, daaromnoemende Maleijers denzelven desBeeils
Ackar of wortel ; en de wyl men altyd de onderfte zyde zuiver, en de bovenfte begroeic
ziet, ZOO befluit ik daar uit, dat ze nooit van plaats veranderen, immers niet zoodaanige,
die aan den klip gewortelt zyn. Op Lu{fapÌnjoe vind men iioch een byzonder
flach, hebbende een gemengde fatzoen van Bia garu en Coeroerong, wiens fchaal wel op
enneérgaat met zeebaaren, en körte en ydelefchubben heeft, maar aan de flinker zyde
is ze plat, gelyk de Cömr f«^, vuilgrauwvanbuiten; men vind den voorfchreeven
Meßica daar in zoo wel als in den Bia garu ^ in de grootte van vitfen, erweten en
boonen, doch inde grootße vind men altyd maar een, gelyk in dePaerlfchulpenook
gebeurt; in'c eerfte meeft alle fchoonwiten blinkende, doch worden metter tydgeelachtig,
't welke een gemeene faut van den Chamites is.
Ik moet noch ieis raars van de Chamites voortbrengen , doch ik kan niet verzekeren,
of het een Chamites uit een Bia garu, of uit een ander Schulp moet zyn, immers
ik heb het van ooggetuigen voor de waarheit hooren verteilen : Het waaren viffchers,
die diergelyke ileentjes in hooge achtinge houden, deze verklaarden tweemaalgezien
tehebben, dat een groote hoekige CÄawriiiJ, byzonder in een doosje bewaart, met
verloop vantyd een anderfteentjegebaarthadde vandezelfdefubftantieenkoleur, en
men konde 't gaatje zien, daar dat fteentje geftaan had : Ik giffe dat die gefchied zy,
dewyl het kleine fteentje met het groote geen continuum för/ß/gemaaktheeft, zynde
daar aan wel vaft gegroeit , doch dat de natuurlyke lym metter tyd los gegaan zy;
want hoewel de eigenaar zeide wel te weeten, dat dat Moederfteentjena'tbaarenaan
grootte enzwaarttenietvermindertwas, zoo houdiknochtans daar voor, dathyzulks
niet nauwkeurig genoegonderzocht heeft. Ik heb zelf bevonden, dat ik 6 zulke ileent
j e s , daar onder eene zeer hoekig was, in een doosje bewaarende, enna eenhalf jaar
weder beziende, 7 gevonden heb, doch niemant konde aanwyzen, waar de zevenfte
geüaan had : Daarentegen, heb ik nu eenige jaaren eenen hoekigen Chamites af-
Koch ec
andere
ßort {-e •
fhbben
mede hn»
«e» Meli!
de het
zeifiie v}edirvaren
itoos 2onderling in een fchulpje bewaart, en daar by t' nette gewigt aangetekent, doen ik
P'ccf. hem eerft kreeg, dewelken ik jaarlyks onderfoeke en befchouwe, maar bevinde niets
van zyn gewigt vermindert of vermeerdert; en hy wil ook nietbaaren, te meer alzoo
men rondom geen voege befpeurt, daar een hoekje afvallen mogte; of 't moet zyn,
dat des bezitters ongeloof zulks verhindert : Immers allerlei Chamites hebben nu den
naam gekregen, dat ze baaren können , en zoo zouden ze der Ouden Gemonides en
Teafithides mögen zyn, by Plinius Lib. 37. Cap. 10. vermeldt; diergelykenziemede
Cd/. 2. ¿.e Nautilo crap). Hierom is ' t , datzommige Chineezen veel van deze fteenen
'^Chi.hie'r
houden, om goed geluk in 't huis te brengen , en het goed te vermeerderen: Zeker
^-Chineefch heeft alhier gewoont, bezittende een z\A\iQnChaniites , diegebaarthadde,
en dien hy voor groot geld van de Mooren gelofthadde, diehemwysmaakten, dathy
Ea
neefc
door tot
^ehofg.
trag.
^^eiddlar ^^^^ vrydaagen met Benjoin berooken moefte, waarnahy vaneenflechteka-
'•0uor. Iis
ÀpU'
Haare
: de be.
R A R I T E I T - K A i M E R . II BoeL iii
in rykdom rykelyktoenam 5 (doch men moet we e t en, dat hy e'en neerftighöützaager ff^ord ryl(,
v^rasOmaar in' t jaar 1674. is zyn huis door de groote Aardbevingomvergevallen, ^ti
denfceenverloorenhebbende, is hynamaals verarmt: Die de tyd hebben, mogenoverwegen
, hoe het toegekomen zy , dat de Inwoonders van Ternate en Manado deze
fchulpen noemen, evenzoo als ze de oudeGrieken genaamt hebben, te weeten »w^Tecn-
Chemte, wa ar van de Latynen Chema maaken, zynde Chema: noch by de oude Latyn en S/»
in gebruik geweeft, zulks uitwyzende *t vaersje van J^ulejus in zynen
»/«J"g enomen, ee» bjna'
Jpriclum ftfcem Jeito frimum efe Tarenti
Surrentis chemas. Glaucum cumas apud : at quid
Scarum praterii cerebrum Jovis pcene ßiprejnt.
In *t gemeen verdeelt men den Chama-iS.'i gezegt is, in A f f e r à en Lavis. Chamaajpera
is eertyds gehouden van een quaden fap of voedzel , die men ook Oßrea notxnÚQ: dH/.^chi,
In Macedonien Corycos, te Athenen Krios. Chamale£ of Chama hevis was van berer
fmaak, daarom ze zommige 'Pelorides, en wegens haar grootte BaßUca^ datis, henaminninkiyke
noemden: y^^.zxT'liniusLib. 31. C^/. 11. verhaalt4foortenmetdezewoordenf<r&¿'í^r''
in 't Duitfch overgezet: DegeflachtenvandeC¿<?»í¿í'zyndeze, (indegedrukteboeken ^'^''y^"''
ieeft men qualyk Cancrorum genera pro chamarum genera') Chamatrachea, Chamaleos,
Chamapilorides, in vericheidentheit van fatzoen, en rondre vand' andere verfchillende
; Chama glycymerides, de welke groot er zyn dan de Telorides ; dan voegt hy als een
vyfde foorte noch daar by de Colycea of Corapbia (andere lezen Copy da en Coryphaa. )
De uitleggers tekenen aan op deze foorte, dat Chamcetrachea de hardfte fchaal heeft : ^^
Chama los de witfte en teer fte : Telorides, by Athenaus Conchapeloriades, zyn zoet van
fmaak, en grooter dan Telorides, hoewel deze de naam zoudegekreegenhebben van
Telorios, datis, groot, 't welk men miiTchien met beter reden afbrengen kan van
¥ e loro , een voorgebergte van Sicilie n : Uit Colycia of Corofhya maaken andere waarfchynlyker
Corycia. Athenaus doet de 6«3e daar by, Chamanigrain ^ Concham
molanam^xiMelanitemneemt.
II. Chama afper a ^ obtufa, is ronder en dikker van fchaa!, met geen verhevene De n»
ruggen of haaren, en dezelve met dichte, doch körte ftompefchubbenbezet, grauw^J'"//«/!'*
van huiten, aan d' eene zyde met eenen wyden mond, daar men wel een duim inftekeiikan,
al is de geheele fchulp niet boven een hand breed; aan de kanten geeIach-/«/ir B.
tig, gemein op Kerams Noord-kuft by AJfahoedi en Hennetello.
III. < hama Striata. Bia Coroerong. Neérd. Peerdevoetjes, dezeheefteen De
wonderlyk maakzel, te weeten, als of men van een halve maan den eenen hoek
fneden had, waar door dezelve zyde plat word, en, als menzevanvorenbekykt , deij^^^^'^^^,
figuur van een hert maakt, met veele libben boven m alkander in een hai ve kring lo- Omflan'
pende, en zoo veel hertjes uitmakende > waar van de kleinfte achter by t lid ílaat, ver- y^frífea,'
beeidende een doorfchynende teikening; en doordezenfneedword defchulp eenigzins
driezydig : De fchaal is overal zeer ruig en fteekelig , met kleine nagels als Itompe
doorns bezet , niet alleen in verfcheiden ruggen of baaren verdeelt, maar iederrugen
vallei verdeelen zieh weder in andere ribben en voorens, niet te min overal zoo dicht
fluitende, dat men nergens een dun mes daar in brengen kan ; Het dier daar in is
van 't zelfde maakzel als 't voorige, en zyn vel noch wel zoo yíTelyk gelchildert. Ik
heb ze nooit grooter gezien dan een fpan lang , daar de meefte nagels al afgefleeten Haar
zyn, maar de grootte van een ei hebben , zyn de de mooilte , voi van Icherpe na-^'^"""'*
geltjes, en met bruine plekken getekent, welke bruinigheit men ook binnen aan de
kanten ziet, aan de meett doorfchynende zyde ; hoewel die nauw gefloten is, hebben
ze echter een dünnen baard uichangende, waarmedezy haar aan de klippen hegten. In
den of band bevind men ook den chamites, doch meeftin die fchulpen, die op Hebhe«
Lujfapitijoe vallen, van de voorgaande wat veríchill ende 5 want deze Chamites is zoo ciiamtrs.
groot als een geheele hazelnoot of knikker ; de andere meenigte is klein als vitfen en
Q a fpeli
l