ìM
.t »
Waar gebondea
tuonici».
4 4 D' A M B O I N S C H E
vatten, de banden'mec zand eerft ruig maakende. Haare verwe is niet vleeichverwig
gelyk de voorige, maarbleekblauwen grauwj bynachtgeevenzeeenenvuurigenen
groenachtigen flym van 2ich; de pyl is aan deze niet wie, gelyk aan de voorige, 'oi
Hitocezen, maar blauwachtig. Zy trekken zieh niet verder in 't zand dan tot aan de
kämmen, en ita^n op het itrand voor hec Kaiteel Vicloria, digt aan den rand van 't
laagde water, daar de wal begint af te gaan.
Mit IT •verfcbelJe
he.
»Urning,
ìhtdanig
in 't vj.t'
itr zyH.
Dienen am
vergi je Hit
de 'Monden
te trekken,.
Haar naam iti 't Latyn is Sagitta Marina y Belg. Zeepylen en Zeefpatteu, in 't Ma-
\Qits Safap^o Laut, dat is, Zeebezemilokken. MaccaiT. Tanadokh^t.
Z y worden gevondenopzoodanigeitranden, diemethetliooßewaternietboveneen
eile bedekt worden, enwaaropmet hethagfte noch altyd watblyf t ftaan« Deeerfte foort
vind men opHitoe, opdenftrandvanÄ^^ryieiii?, dLQ\AnriQTik\^iiv^XiHoeamohelhy Lokhi
^nLaala, als mede O'^ Macajfarde tweede foort heb ik nieuwers gezien dan in
den Amboinfchen inham, voor't Kafteel Vi f toria. Aan deeerfceofHitoeefchefoorte,
heb ik ook niet ervaaren, dat ze zonderlyken brand of jeukte in de hand verwekken,
hoewel ikz e by honderden uitgetrokken hebbe; ook hier niet opgelet, ofze by nacht zoodanige
vuurigen en blauwachtigen flym uitgeeven gelyk de gekneufde Duizendbeeneni al
't welk de Amboinfchedoen. Deze laatfte in den regen en dezonne gebleekt, verliezen
wel haare blauwigheit, doch worden nooit zoo wit als de Hitoeefche, waar vanmiffchien
de oorzaak is, dat de eene in witter en zuiverder zand groeijen dan de andere.
Z y hebben geen gebruik dan datmen defchoongemaaktepylen totRariteitenbewaart,
moetende in eenen Bamboes geflooten w o r d e n , op dat z e niet breeken. Zeekere Maccajfaar
heeft my nochtans voor een grp.or geheim geiccrc, dat deze pylen dienen om
het grouwiyice l^a'tcaJjäa'rJcWg\Xi uit de wenden te trekken, die doorhaarevenynige
fpatten gemaakt worden, te weeten, als men een ftukje vandezepylenindewonden
f t e e k c , 't welk van zelfs daar in dringt , en het gift uitzuigt, dat men alsdan, met
een draadje dat daar aan gebenden is, wederom uittrekt: ZOO dat hetfchyntals ofdez
e Zeepylen van deNatuur geteekent z yn, om ditgift te wederftaan. Want zy gelyken
in de dikte en lengte zeer wel mvc^^ViMaccajfaarJchei'^^i\.Q, daar hetvenynighooftje
noch niet aangevoegt is , en de ftukjes trekken in de wonde , naar hunne voorige
natuur, toen ze noch in 't zand ftonden en nederwaarts trokken. De brand en de
puiften die van de laafte foorte aan dehuit opkoomen, als men ze hart handelt, of als
ons de fyne fteekeltjes van de kämmen in de hand Taaken , worden aldus geneezen.
Neemt warme aflche met zuur Limoenfop gemengt, wryftdaar mede de banden een
r e i s o f t w e e , tot dat het moeijelyk ¡euken vergaa, maakt daarnaeenpapje vandeO-a-
^i? O^fr^iZ Ni g r i y op eenenfteenmetwatergewreven, enfmeertdatopde
huid, dit zal den brand en 't fenyn uittrekken.
X X X V I L H O O F T D E E L .
Van de Thalks Marinus: Brno Kling,
E volgende dieren noemt men eigentlyk Zophida of Plantanmaliay die de
gedaante van een Plant of ander leevenloos ding hebben, en nochtans onderwaterleeven;
en, zocmen'ernaukeurigoplettenwilde, zahnenbiervan
dierderlei flag bevinden, of die in drie trappen können verdeelen. Den eerften
enopperfte trap hebben die geene, die de dieren nader komen, en waar in meneenigeleedenbefcheidentlykbek€
nnenkan,enwaarondergchoorenzommigeinvoorgaandeHooftdeelen
befchreven,alsvan deZceappelen enZeefterren. Dentwe eden trap hebbendiegeene,
die van beiden even veel hebben, gelyk de dingen die hier na volgen. In den derde en onderften
R A R l t E I T - K A M E i , Í Bocfc.
deriten trap zyn die geene, die de planten en fieenen nader komen, en nauwlyks iets
betoonen dat naar levend gelykt, waar van wy eendeel in'teindevan't n " ' Boekvan
d'Amboinfche kruiden befchre ven hebben, doch de Natuur is in 't Element des waters ^^ _
verwart, datmen dingen vind, die men qualyk toteenvandezetrappenbrengenkan , J / ; . .
als cfer overbiyfeels van den eerften Chaos in gebleven waren ; want hier
levende; groeijende en minerale dingen alle onder malkander, maakende planten die
leeven, itarren die groeijen, en dieren die de planten nabootzen.
Onder den tweeden trap van de Zoophitis dan, flellen wy den Thallum Marinum,
waar van wy twee foorten befchryven zullen. Het eerite engemeenile isdezwarteoft^^""^'.' ^
donkergrauwe, zeer eigentlyk een Mannelyk lidt , of een fchaft van een Kanon v^r - f j /^j '
beeidende , 6 en 7 vingers lang ; ruim een duim dik , rond, aan 't eene of agteriie ¿«ÖW^.
eind dikker, gelyk de Kartouwenzyn, voor fpits, dochrondtoeloopende, alwaarze
een rond hoofdje uit- en intrekken , en daar door een weiachtig water uitfpuiteni
over 't lyf kaal , doch in de lengte, en overdwars met eenige adertjes gerimpel t ofgeftreept.
De koleur is aan de meeite donker grauw ofzwartachtig, aan andere lyfverwig.
Haare fubflantie is hardachtig of calleus, dan inkrimpende , dan zig uittrekkende,
waar door ze haaren gang maaken die langzaam is. Binnen hebben ze niet
dan een weiachtig water met wat zand gemengt, en voorts rondom het dikke Catleuze
vleefch. Men vind ze op vlakke flranden daar veelderlei foorten van w i e r , en in- -w.räcH.
zonderheit d' Acorus Marinus wafl.
I I . ^Phallus Marinas Verrucofus , is grooter dan de voorgaande, 6 en 7 duini^
lang, agter twee duimen dik, uit den ronden, watplat, op denrugmet veele wratten
of knobbeltjes bezet, vleefchverwig of roodachtig van koleur , zig uit- en intrekkende,
en van binnen gefielt als de voorige. Beide maaken ze haaren gang zondervoe«¿
t e n , met Slangebogten, op den grond, langzaattivoortkruipende. Menvindzeook
op vlakke ftranden , die niet te eenemaal droog vallen , al hebben ze geen wier
noch ileen. De eerfte vind men veel voor Hitulamma. De tweede in den Amboinfchen
Inham.
Haar naam in 't Latyn is Phallus Marinus^ in 't Maleits Buto Kling. Belg. Kaffevskullen,
op Hitoe Suheru. xerfcbeide
Het ilegte volkje gebruikt ze tot den kof l , te weeten, aan den buik opgefneeden,
al het water enzand flerk daar uitgeduuwt, en dan in water gekookt, ofopkoolengebraaden,
ook wat Limoenfap of Bocajfam daar by doende.
X X X V I I L H O O F T D E E L .
Van i Ànguis Marini Víar Lauu
Hhálven de groote Zeeflangen, die men op veele plaatzen van de Indifche Zee
vind, inzonderheit in de groote bogt van Mova Guinea , die benoorden het
Wezels liiland ingaat , en het voorfte Onyn van Nova Guinea of Onjn Qu- diame.
bicy fcheid ; (by zommige van de onze, die haar in't jaar 1675-. bezogt heb-
R y k l o f van Goens Bay genaamt : ) zoo hebben wy noch een'kleender
met de Blindflange Cecilia groote overeenkomft hebbende, omtrent een elle
lang , en een vinger dik , zonder kennelyk hooft of ftaert , rond , glad en zwart , stang.
met eenen langzaamen gang op de vlakke ftranden voortkruipende. Deze vind
men veel in ftille bogtcn daar d' Acorus Marinus waft, gelyk in den Amboinfchen
Inham.
Haar naam in 't Latyn is Anguis Marinns , ß-ve Cecilia Marina, in 't Maleits Haar
Vlar Laut. """''"S'
F 3 Zy