%
t
2 6 D ' A M B O I N S C H E
. rri
.'rl ' - M
• j--
' i;i 'f i
Cev^eUH Want, op dat ik met Tlinius I th. 9. caf. fpreeke , de Tinna, of hier te Und^,
Chama, een groot plomp beeil zynde, doch, zonder gezigt, opent zyne fchulpen, {
kleene vifchjes aanlokkende, die dan zonder fchroom daar in fwemmen en rpeelei_
F» rtd,n Het Pinnewagtertje nu ziende dat zyn huis vol vreemde Gaften is, nypt zynen fiÄ
^TT«- ps met de fcherpe fchaeren in 't vleefch, die terftond zyn fchaale fiuit , de ingeC|
t J ä ? i r tene vifchjes dood, en totzynvoedzeigebruikt, gevende zynen Kameraadeengedi;^
i S w L te daar van, waaruit Tlin. loc. cit. wÜ bewyzen, dat onder de Watergedierten '
eenige driften van onderlingeliefdeenvriendfchap gevonden worden; enhetisiee
lyk wonder,dat deze verflindende Schulpvifch zulk een trouw,en vriendfchap onder'
met dit kleen beeilje, 't welk daar in zonder fchadewoonenkan; editermetdie
zigtigheit, datiederSchulpjenietmeerdaneenGarneekielydenwil, waaruitm
ilaiten mag, datdejongeGarneeltjes, vandeoudevoortgeteek, ftraksandereiPi®
of Chamas moeten zoeken, daar in ze woonen mögen.
Hun naam Hun naam in 't Latyn is Tinnoteres, dat is, Pinnewagter, en Fmm^ hßaxy
( "ßbry ^ te onder fcheiden van Tinnotheres, in't voorgaande Hooftdeelbefchreven. i
TLrun In deLetterfchulpenhebik, in Oogftmaand 1658, tweederlei WagtertjesgevonJi
Srv^r de eerile was een Garneeltje ter lengte van ecnen vingernagel , hoog or®
i... d. ut- gt;el en half doorfchynend, met dünne witte pootjes. Hct ander was een ICrabb
g l i t d S " uit het geflagt van de Cancellis Anatum, qualyk zoo groot als de nagel van eenpu
met een bultig verhevenfchild, voor fpits toeloopende , grauw en week ; hadde
reeds Eyeren onder denilaert: zy waren beide levendig , en liepen heen en
Het fcheen ons toe dat het eerfte een jongetje was van een Zeekreeft, en het
cenjongEndte Krabbctje, die zoo kleen zynde, in deze fchulp kruipen, wantE?
vind ze niet alle,
Van de Pinoteres oj Phnenwächters, onthreekt eJe afteekeninge 00k ^ doch zy zyn van den zelven aart ii^
" in H voorgaande Hüofideel > zie wat wy daar hebben aangetekent.
Bar bat HS,
of Beartkrahben.
Haar g f
daante.
Zie de
Plaat X.
N-. i .
En wt'd
op v.-rjcheidepUätzea
¿evonden.
goet
ibtfpys.
X X I V . H O O F T D E E L .
Vkn den Cancer Barhatus,
ït is een kleeneKrabbe, wat minder dan een Ryxdaler groot, van maa!
nietveel verfchillende van den gemeenen Cöscir Caninus^ redelykdil;
l y f , en groot van fchaeren, die boven byde tangen eenbosje zwarti:
of borfleltje hebben, als Tape z e haair , 't welk haar van andere Krak
onderfcheid, en een zeldzaam aanzien aan deze geeft jhet zynmeeft mannetjes, wat
hebben den ftaert aan den buik vait ; zy houden haar op in verfche Rivieren,
maar inzommige; want op Amboina, in den * Oliphant, vind menze met kleenet
te baerden ; maar op Ceram in de Rivier van Hatihau, vry wat verre in 't gi
vindmende grootite enraarile, die vry groote , en watgekruldeborßels opdefct
ren hebben. De Al^ horeezen van dat Land gebruiken ze tot de koft.
Haar naam in 't Latyn is Cancer BarbaUis-, in 't Maleits, by provifie, Caii^flt
gl Boeloey want d'Inlandfche naam is my noch onbekent.
Deze gebaarde Krabben komen jaarlyks met groote troppen den Oliphant 0
ven, kort wanneer het fFawo voorby is, duurende maar twee of drie dagen ; ^^
na vind men ze 't geheele jaar niet meer : doch ik heb aangemerkt, dat ze alle I^i
niet af komen, Zy zyn goet in de koft, en de groote fchaeren bewaart men tot rar,'
teiten, dewyl ze niet veel minder dan de Ceramß gebaert zyn.
DeCancer Barbatus, , » . / s^ heeld op de Plm N», X, N^ IL^ ^ ^ ^ ^ ^ ^
^ f X J I .
Zekert ßrem i» AmUha, dus gehteUn,