I f -
' f í
ti
:íií
' j !
r , ' ;¡
I
i ;
3 2 D ' A M B O I N S C H E
van de doppen gemaakt, zegt hy ook gdette -zyn, op alderhande fchurftheit te ímeeren,
en vuile verzweeringen te reinigen. Voorts dat ze by aanflaande onweér zieh met fteentjes
belaaden zullen, op dat ze te vafter ftaan , en van de baaren niet verfmeeten worden;
daar vanhebben deze Inlanders geene opmerking, noch ooit diergelykc fteentjes tuffchen
hunne voetjes gezien, behalven datze behangen zyn metmofch, wier, en ander
j-Hhcem diergelykkruidopdengrondderZeewairend« , daarzemiiTchienmoetendoorkruipcn.
fpyzebtreit Qg Inlanders bereiden ze ook dusdaanig tot de kof l ; Zyneemenieenparty rauweZee«
Appels, breeken ze in ftukken, neemen de Eyeren daar u i t ; en docnze in eenen groenen
Bamhes ra&x. Sajor Songa en Sajor Tacú y laagen maakende, en'er wat zout en peper
by doende; dus toebereidt, kooken zy ze t'zamen.
De Heer Rumphius geeft in dit Uooftcleel ten omßandig verhaal van de Echinus Marinus Efculentus, of
Zeeappekn , doch geen af beeldinge, ivaarom wy noodtg geagt hebben, dezelve, zoo veel als doenlyk -was,
bier by te voegen. Op de Plaat N°. X m . letter hebbenivy laaienafleketm denmondvaneenen Zeeappel,
doch geopent, om tl zyne leden bequavielyk te zien, die van een heel zeltzaammadkzelzyn-, letter'E>.vtrtoont
den jíppel^ en letter C. dezelve met zyne Pennen.
De Echins Saxalilcs, fiaat'op de Plaat N°. XIV. letter A; doch wat klehder, ivaar by ivy gevoegt hebben
den Zeeappel, by ons den Turkfchen Tulband genaanit, heel raar, ons tc zaamentoegezonden door den Heert
Dodor P'Aqutr.
1 Soort'.
I-laar^edäaxte.
Ziede
Plaat
XIlI.No.l
dczehe
met haar
V eten of
pcnmn.
Zyi -oa»
ten woadtrtyk
g'ßel.
Zyne pen.
nen xls
vi>i¿ers
XXIX. HOOFTDEEL.
Van deJBGbmomeira Vigitata Trema: Djari L a m .
Chmometras noem ik alle zoodanige Zeeappels, die met lange voeten als vingers
of pylen bezet xyn , waar van wy ^e fwee mooifte foorten in dit Hoof t -
deel befchryven zullen.
. I. E.cbmometraT)igitataTrima LoblongUi is wel kleender vanTchaaldan
de gemeene, doch veel dikker, harder, en vafter aan malkander hangende , uit den
ronden langvperpig, onder en boven mede wat plat , längs de lo ftraalen of ryen met
groöter wratten als met paerlen bezet, die wat ydel fcaan, en- tuffchen beide met on-
• telbare kleender. Yder groote wraf. heeft boven' op een gaatje , en aan den voet
rondom een kring. De mond is uit den ronden ? ook wat langwerpig , en heeft aan
denrandnaar binnen ook vyfooren, in de midden doorboort; de tandenzynals aan
de. gemeene, doch maaken een itomper kegel, mede met defpitsnaarbenedenuitkykende.
De koleur van de fchaal is witachtig, naar den Üchtrooden trekkende, ende
fchoongemaakte wratten blinken als paerlen, welke dezen dop een groot cieraat geeven.
Op ieder groote wrat ftaat een voet , in gedaante en lengte van eenen vinger, doch zoo
dik niet, en op de kleender ftaan kleender voeten. De groote vingers ftaan op den rüg
enaan de zyden, aan 't.onderfte fmal e n r o n d , daar men een kuiltje z iet , ' t welkop
de wrattenpaft, r o n d o m m e t een velletje aan de fchaal vaft; endatmet eenzenuwedoor
't gaatje van de wraitegaande, aanhetanderevleefchvailis, doorwelkers hulp hetdier!
zyne voeten beweegt. Aan het bovenfte eind zyn deze vingers driekantig, en wat'
fcherp, doch de ouden worden rondachtig. De koleur is lichibruin, maar verbleekE
wat aan de gedroogde, met twee ofdriewi t t e bandenindemidden. Dezefchaalen zyn
wel fteenagtig, en tegen malknder geflagen, blinkende als glas, doch van binnen zyn
ze droog en bros , latende zig fchraapen als hard kryt. De andere kleender vingers
zyn een of tw^ee leden van een vinger lang, boven breed , en wat plat als een fpadel;
doorgaanslichtbrmn,envandigterfubflantie,daaromzeookin'twaterzinkenalsileen.
Deze vingershebben eene byzondere en wonderlyke eigenfchap, dat ze in't water gewor- ^
pen, zommige, en weldemeef te , daar van z i n k e n , e n p l a t nederleggen,zommige ftaan '