Sch o o n o o rd b i j Doorn behoort ook tot do betrekkelijk oude lustplaat-
sen. In de vorige eeuw behoorde zij aan Mr. He n d r ik Swe l l e n g r e b e l ,
Deken van bet Domkapittel.
Omtrent de stiehting van het bnis te Do o r n loopen de berigten uit-
een. De gewone voorstelling, volgens welke bet in ’t begin der 144» eeuw
door F l o r i s v an . Jntf aas is gestiebt, is in den tekst gevolgd en daar
in verband gebragt met de vorbranding van Doorn door graaf Wi l l em den
Go ede , die verbitterd was omdat J a c o b v an 0 u d s h o o r n tegen zijn
wil tot bissebop gekozen was. Ar e n t t o e Bo c o p laat daarom »des nyen
ghecoiren byscops wthoff ende woeninghe tot Doern” met alles wat daar in
was, verbranden en vernielen (Cod. Dipl . 2ä» Serie, Deel V , bl. 254).
Volgens F r e s e h o t : His t , de la v i l l e et p r o v i n c e d’U t r e c h t werd
bet prächtige bnis van Floris van Jntfaas, »bij Utrecht” , met al zijn rijke
menbels daarom verbrand, want aan bem weet de graaf vooral den nitslag
der verkiezing. Wi t k amp , Ges c h . den 17 Ne d e r l . , Deel I I , bl, 551,
past dit toe op bet Huis te Doorn, en noemt den Domproost. F lo r i s v a n
Znt f e n . De Zaak is dns nög niet in ’t reine.
T E VUGHT EN NAAR B O X T E L .
De ■ en wakkere schoolmeester L i e h t k n e c k t was van
oordeel, dat men voor zijn vrienden fraaije en welmkemle bLe-
■ ■ r » t a g,r«n moet. M h » . g.en f S H D o
kwalijk M M kruiden behoort aan te bieden. fli, wff dat
men hen deelgenoot make van verbindende ervanngen met he
m valle met zijn klagten en grieven. Daar rs
zooveel goeds en schoons, wat zouden wq elkander b^voorkeu^
onthalen op het onaangename en verdnetige. a e
knechts raad hebben wq niet vergeten bij de mededeehng van
wat ons op onze zwerftogten door het land onzer mwornn^; ont-
moette Hun, die welwillend met ons wandelen , -onzen
ell onbekenden vrienden - gunden wij gaarne | genot van vnen-
delijken zonneschijn, liefelijke landschappen, goe e uegen, ver
kwikkende koelte. De brandende hitte, de gure wmdvlagen de
graauwe luchten , de kille regens, de vervelende landstreken hielden
wij voor ons en lieten er alleen zodveel van zien, als noodig was
ter herinnering, dat niet alles even aangenaam « met alles
even bezienswaardig. Trouwens, zelven hadden wq met te klagen.
In den regel troffen wij het goed genoeg, om met voldoenmg
onze wandelingen te volbrengen; ook het minier aantrekkelqke