ken den grond. Ook overblijfsels van dakpannen bewijzen, dat
er indertijd boven de houten zoldering van den kelder nog een
gebouw, altbans een kamer, met houten wanden, was opgetrok-
ken. In den kelder is de monding van een’ kleinen g ang, waarin
een t r ap met zeven houten treden uitkwam, leidende naar het,
deels natuurlijk, deels gemetseld t e r r a s , ongeveer l i M. hooger
dan de begane grond, waar de sporen van kamers zijn gevonden,
met kiezel en rooden dras bevloerd. Hier kwam een schrijfstift, een
paar mantelhaken en een munt van Faustina Senior aan het licht.
Dit schijnt het eigenlijke woon hu i s te zijn geweest, waarschijn-
lijk met twee uitspringende vleugels boven den kelder en de
keuken. Op den grond in den gang lag een fraaije koperen vaas,
met een’ uitnemend schoon en sierlijk bewerkten drievoet van
brons, vermoedelijk uit de nis daarboven gevallen. Dit voortref-
felijke kunstgewrocht, dat goed bewaard was gebleven, getuigt van
den rijkdom en van den smaak des eigenaars, en daar de villa s
in Limburg blijkbaar niet plotseling zijn verlaten, maar de be-
woners den tijd hadden, hun meubels en kostbaarheden in vei-
ligheid te brengen voor de plunderende benden der barbaren ,
die zij ontvlugtten, is een vondst als deze hoogst 'zeldzaam. Op
eenigen afstand van den kelder, eveneens aan den voet van het
terras, liggen gemetselde fondamenten, te herkennen als die van
het b a d , met zijn kanalen voor köud en warm water, zijn afvoer-
buizen en zijn verwarmingstoestel, van de k e u k e n , met haar
rookleiding, en van een paar kleine v e r t r e k k e n . Een muur,
waarin de ingangspoort niet zal hebben ontbroken, verbindt de
beide deelen van het gebouw, en ongeveer in het midden der open
ruimte tusschen beiden zijn de grondslagen van een kamertje —
’t p o r t i e r s h u i s j e welligt, — te bespeuren. Het gansche front
besloeg een breedte van 87,20 M. en met de gebouwen op het
terras en de vleugels was het dus een aanzienlijke huizinge. De
bouwheer had een schoone ligging gekozen, want een heerlijk
bergachtig en vruchtbaar landschap breidt zieh voor de villa uit.
Min of meer vreemd zouden wij het achten, dat voor het
front, in de onmiddellijke nabijheid, de v u i l n i s h o ö p e n lagen.
Maar den onderzoeker leveren juist die vergaarplaatsen van den
afval kostbare bijdragen voor de kennis van het leven, in zulke
woningen geleid. Wat zij aten, van welk vaatwerk zij zieh be-
dienden, wat gebroken sieraden of voorwerpen tot huiselijk ge-
bruik zij er wegwierpen, dat is er vaak verrassend uit te leeren.
Ook de p u t buiten den voormuur, al kon men er zonder gevaar
van instorting slechts 70 voeten van ontgraven, leverde huisraad
van allerlei aard, deursloten en sleutels, beenen Scharnieren,
zelfs een beeldje van gips, een zittende huisgodin voorstellend.
En eigenaardig is ook de k a l k b a k , die ons de metselspecie doet
kennen en leert, dat men zieh van uit mergelsteen gebrande
kalk bediende. De groeve, waaruit de bouwsteenen waarschijn-
lijk zijn gehouwen, is nabij het huis gelegen, terwijl de vloer-
steenen, van een soort van hard wit marmer, herkend zijn als
afkomstig uit Namensche carrières en ten deele ook van het
Limburgsche Ku n r a d e bij He er l e n . Zoo wordt ons een blad-
zijde opgeslagen uit de verborgen geschiedenis vän het maat-
schappelijk leven uit het eind der 2äe eeuw, met zijn behoeften,
zijn gebruiken, zijn handelsbeweging, zijn nijverheid, die in hooge
mate aantrekkelijk en leerzaam is, vooral wanneer men haar lezen
mag onder leiding van een’ gids, als die ons de mysterien dier
lang verloopen tijden verklaarde.
De eigenaar der villa had het oog op zijn s t a l l e n , op
eenigen afstand van het hoofdgebouw gelegen, waar mede allerlei
voorwerpen zijn gevonden en de bewijzen, dat er een feile brand
had gewoed. En hij zag, nog wat verder, misschien aan de grenzen
van zijn landgoed, de g ra v en zijner familie. Een enkele graf-
heuvel, als de Tom me in den omtrek bekend, was bij ons be-
zoek nog over, hoewel reeds aanmerkelijk afgegraven. Later onder-
zoekingen bragten niets te voorschijn dan de houtasch van den
brandstapel en enkele Romeinsche potscherven. Dat de tumulus
reeds vroeger onderzocht was geweest, bleek uit een’ gang, die
er onder doorliep.
Bij den halfverdwenen graf heuvel, den geschonden getuige van
een belangwekkend tijdperk van beschaving en weelde, dat alleen