perk eil een kleine waterpartij er voor, een ooijevaarsnest er bij
eil lioog hout er om heen. Overigens komen wij een aautal wel-
varende boerenhofsteden voorbij, meest in het veld, sorris aan
den weg gelegen. Wilgen eil elzen groeijen er in menigte, enkele
eiken met hun’ kloeker bouw en krachtiger takken; — thans
nog dor, terwijl het weeker hout reeds zijn bladeren outplooide —
zien als de aristocraten onder ’t geboomte met rüstige majesteit
op hun nederiger broeders neer. Een fraai exemplaar dier trotsche
boomsoort, in gezelschap van zijn evenknie, een even kloeke
maar \ riendelijker beuk, prijkt op het weiland bij de nieuwe,
smaakvolle'hoeve, ter linkerzijde van den weg, die onder het
landgoed Wa s s e r g e e s t behoort. Daar heffen ook slanke dennen
hun breede kroonen hoog in de lucht en in de verte golven de
mastbosschen längs den duinzoom, waardoor onze weg zou heb-
ben geleid, als wij even voor de rulne van Teylingen het zijpad
waren mgeslagen. De groene weiden, waardoor een breede vaart
zieh kronkelt., de boschjes er om heen, waar boven de toren-
spits van Lisse zieh vertoont, de duinen met het donkere hout
op den achtergrond, dat alles vormt hier een liefelijk landsehap
en zegt ons dat wij genaderd zijn tot de heerlijke boschrijke
duinstreek, die aan natüurschoon zoo onuitputtelijk rijk en voor
den wandelaar zoo vol van aantrekkelijkheid is.
Straks zullen wij een deel van haar heerlijkheid mögen ge-
meten. Maar eerst wenden wij ons naar dien zonderling wit en
en rood gekleurden toren, die daar ginds ter regterzijde van den
weg boven ’t hem omringend hout: oprijst, als om ons te herinneren,
dat hij nog eenigen tijd onze opmerkzaamheid vraagt,
voor dat wij ons gaan störten in de wilde donkere duinvalleijen
en ons gaan verlustigen in den prächtigen aanleg van het edele
landgoed des barons van P a l l a n t , het schoone Ke uk en ho f.
De dikke, halfronde toren zonder dak daar vöör ons is de
ruine van Dever. Wij komen er door een populierenlaantje, een
boerderij voorbij, een landhek door. Op den uithoek van een
weide, ten deele nog door een vrij breede sloot omringd,, ligt
de zware steenmassa. Wie het huis Dever voor een vijfentwintig
jaar heeft gekend en ’t sedert niet weerzag, voelt zieh onaange-
naam verrast, Hij is geneigd te gelooven, dat hij zieh destijds
heeft vergist, als hij meende De v e r te zien.' Want deze ruine
¿erinnert hem volstrekt niet aan wat hij toen had gevonden. Toen
leidde een laan van den straatweg naar een steenen brug, die
over een breede gracht was gebouwd en bij wier opgang statig
houtgewas prijkte, gelijk de gansche gracht door hoog geboomte
was ingesloten. Aan de overzijde der brug lag een vierkant huis,
met -vier ronde schoorsteenen op het hooge dak. De zijgevel met
vijf ramen rees op uit de gracht en voor het huis lag een groot
plein, aan fraaije boomen rijk. In het midden van den achter-
gevel was een uitbouwsel van eenigszins vreemden vorm. De
zijden waren flaauw gerond, de achterkant, plat. Het huis was
blijkbaar sinds lang onbewoond en deerlijk. in verval. Maar met
het wilde hout en de half begroeide gracht er om heen, met
zijn verweerde muren, zijn bemost dak en zijn ten deele digt ge-
spijkerde ramen, zag ’t er uitermate schilderachtig uit. De kamers
der benedenverdieping waren nog in tamelijk goeden Staat. Aan
de linkerzijde van den langen gang in het midden van het
gebouw, vond men drie in elkander loopende vertrekken; aan
den regterkant seen groote zaal met sierlijk gebeeldhouwden, op
cariatiden rüstenden schoorsteenmantel. Daarachter was de trap
en eindelijk de keuken. Aan het einde van den gang was op
halver hoogte een soört van hanggaanderij, waaronder de deur,
die naar het zeer bouwvallig uitbouwsel leidde. De bovenver-
dieping van het huis kon niet zonder gevaar worden betreden.
„Is dit Dever?” zoo vragen wij. Nu Staat er een zware halfronde
toren, ten deele wit gepleisterd, met groote raamgaten en een
lange, läge nis, schuin nitgehakt in den muur, waarin eertijds
een trap heeft gelegen. De brug is weg en de gracht op die
hoogte gedempt. Het trotsche hout is gevallen. Het romantische
woonhuis is gesloopt. Alleen de toren, in der tijd bijna geheel
binnen het hoofdgebouw getrokken, is eenzaam en naakt blijven
staan en vertoont zieh eerst nu in zijn wäre gedaante. Allengs
beginnen wij ons te orienteren. De sporen van den trap bij de