het bosch achter het huis is groot, en heerlijk hout groeit er.
Prächtiger denrien wassen er in ons vaderland niet., dan op zijn
hoogten en längs zijn diepe, holle wegen, en te rneer opmerkelijk
is het, omdat het houtgewas hier groeit tot nagenoeg aan het
strand der zee. De zeewind, die elders de stammen kromt en
de toppen doodt, schijnt de bosschen van Rijs te sparen. Hoe
krachtig zijn de forsche eiken en beuken, de zware sparren en
larixen, de heesters en akkermaalsboschjes, zelfs de jonge stammen
in de nieuwe lanen. Wat schoone boomgroepen treffen overal
het oog. Hoe schilderachtig zijn de woeste zandwegen, afdalend
van de heuvels en weer opklimmend tegen de hoogten. En hoe
zorgvuldig is alles tevens onderhouden. Wie zon gelooven, dat
hij hier ronddwaalt in een’ uithoek van Eriesland, als aan den
oever der zee! Maar daar toont zij zieh op eens, de groote, de
sterke, in haar majesteit. Daar voor ons ligt zij, met haar smal
blinkend grijs strand, door paalwerk beveiligd, en de groene
weide aan den voet der duinenreeks loopt door, tot waar zij
nagenoeg den geweldigen waterplas raakt. Boven ons hoofd welven
zieh de takken der dennen. Rondom ons golft het hout op de
heuvels. Verder op breidt het ruime landschap met duinen j en
weiden, huizen en torens zieh uit. In ’t verre verschiet zouden
wij de N. Hollandsche kust kunnen onderscheiden, als de donkere
wolkgevaarten geen schaduw wierpen op de zee. ’t Is een treffend
schoon gezigt, waarom Rijs met regt in den lande vermaard is!
Reeds eeuwen, eeuwen lang geleden — wie zal zeggeh, hoe
lang ! — werd de duinzoom hier bewoond. Niet ver van de plaats,
waar wij staan, ligt een vrij jong eikenbosch, waarin een vijftal
heuvels wordt gevonden. Uit een daarvan kwam in 1849 een
overoud werkstuk van menschenhanden te voorschijn, een lang-
werpig vierkante grafkamer of welligt het overblijfsel eener ruwe
woonstede, van groote steenen opgezet., waarin, benevens eenige
scherven van aardewerk, een viertal steenen wiggen lag. De toen-
malige eigenaar van Rijs, de vader vanj den tegenwoordigen be-
zitter, was ongelukkig juist in Holland toen een arbeider het
merkwaardig overblijfsel ontdekte en verwoestte , en in de overige