kruit doet de ijzerharde massa uiteenspringen. Daar davert längs
de steile helling nevens ons het ijzeren wagentje neder, met den
nieuwen oogst bevracht — varens, halmen, stukken van zegelboo-
men, zaämgeperste overblijfsels van het voorwereldlijk woud. Het
geduldige paard trekt den langen trein van aaneengekoppelde oogst-
wagens naar de reusachtige zeef, waar het gruis van de groote
brokken wordt uitgezift. In gereedstaande voertuigen overgeladen,
körnen zij aan het benedeneind der schacht. Daar rijzen zij opwaarts
en nu beschijnt hen weer, na eeuwen— eeuwen — van duisternis
en vergetelheid, het vrolijk daglicht. Nu keeren zij terug tot de
aarde, de zoozeer veranderde, vernieuwde, herschapen aarde en zij
gaan er zegen verspreiden. Licht gaan zij er geven en wärmte. Won-
deren gaan zij helpen verrigten in dienst der nijverheid, of woir-
deren in de werkplaats van den scheikundige, die er schitterende
kleuren of welriekende olien van bereidt. Wat is er te zien in
de diepte? Niet veel! Donkere gangen, zwarte mannen, ijzeren
wagens, vormelooze stukken steen, vochtige muren, wegen met
kolengruis bedekt, alles flaauw door het lampje besehenen. Pro-
zaisch is de arbeid, waarvan gij getuige zijt, en als gij weer uit
de mijn zijt gekomen, dan moogt gij u wel duchtig wasschen.
Maar in wat wereld van wonderen hebt gij vertoefd! Van wat
groote dingen werd u daar gesproken! Van geheimzinnige krachten
en werkingen der natuur, van goddelijke almagt, van mensche-
lijk genie en geduld, van moed en volharding, van arbeid vol
zegen. Niet zonder een’ diepen indruk. te ontvangen hebt gij in
de kolenmijn rondgedwaald.
Daar is aan deze mijn nog iets eigenaardigs verbonden. Op
Nederlandsch gebied hebt gij gewandeld, maar boven ons lag in
een gedeelte der mijn Duitsche bodem. Wij waren dus in twee
koningrijken te gelijk. Vdör 1816 lag de Nederlandsche grens een
weinig meer oostelijk. Bij de nieuwe grensregeling in dat jaar
werd bepaald, dat deze verandering geen’ invloed zou hebben
op de Domaniale mijnen, gelijk ook, volgens nagenoeg algemeen
geldende wetten, de eigendom van den grond geheel onderschei-
den is van den eigendom der mineralen onder de oppervlakte.
Zonder die bepaling zou geregelde mijnbouw onmogelijk zijn.
De Domaniale mijnen zijn voorzien van 7 stoomwerktuigen
en 12 stoomketels, Behalve het overige personeel, werken er
omstreeks 120 mijnwerkers. Zij arbeiden er geregeld, behalve des
Zondags, van 6 uur ’s morgens tot 4 uur in den namiddag, met
2 uren rust. Door de voldoende luchtverversching en de voortref-
felijke maatregelen voor de veiligheid komen ziekten betrekkelijk
weinig en ongelukken hoogst zeldzaam voor. Een uitstekend inge-
rigt fonds, door de directie en de arbeiders gezamenlijk tot stand
gebragt, verschaff, pensioen, ondersteuning bij ziekte, genees-
kundige hulp, tegemoetkoming in begrafeniskosten en vrij school-
onderrigt aan de kinderen. De geest der werklieden en de onder-
linge verhouding tusschen hen en de directie is goed en van
werkstaking is nooit eenige sprake geweest.
Sedert het begin der 12de eeuw lag daar op den groenen,
met eiken omkransten en door een tweetal beken bevochtigden
heuvel, dien de vrome kanunik Ai l b e r t van An t o i n g , naar
luid der legende, in een hemelsch gezigt aanschouwd en na langen
zwerftogt gevonden had, de trotsche en wijdvermaarde Augustijner
abdij K lo o s t e r r a d e . — Rode wordt zij in haar oudste oor-
konden en op haar oudste zegel genoemd; R o l d u c is thans haar
gewone naam geworden. Met de krachtige hulp van Heer Adel -
h r e c h t van S a f f e n b e r g en andere vromen werd zij in 1104
gesticht en gedurende de jaren van haar bestaan vloeiden rijke
giften haar toe. Wel had zij ook natuurlijk haar deel aan rampen
van allerlei aard en zelfs was in 1661 tot haar opheffing besloten,
toen het gedeelte van He r z o g e n r a t h , waartoe zij behoorde,
aan de Staten was toegewezen, maar een nieuw tractaat bragt
haar onder de heerschappij van den koning van S p a n j e en tot
op het einde der 18de eeuw bleef zij in ’t bezit van rijkdom en
aanzien. Van tijd en oorlog, van verwaarloozing en schending,
leden haar hechte en statige gebouwen zoö weinig, dat zij in