over. ’t Is te zien, dat de graaf van Ho e n s b r o e k zieh om dit
afgelegen kasteel wèinig bekommert en zieh vergenoegt met de
inkomsten te trekken van de uitgestrekte landerijen, die er onder
behooren. Zelfs blijkt het, dat het huis nooit geheel werd vol-
tooid. Van de bovenkamers is meer dan één niet afgetimmerd,
alsof de lust of het geld had ontbroken, om de laatste hand te
leggen aan een gesticht, dat zeker schatten zal hebben gekost en
voor voldoende bewoning een nitermate ruime beurs veraschte.
Trouwens, zelfs voor een aanzienlijke hofhouding was er boven-
dien plaats in overvloed.
In oorlogstijd was Hillenraad herhaaldelijk het hoofdkwartier
van bevelhebbers van allerlei landaard — het oude h.uis althans,
dat in de tweede helft der vorige eeuw door het tegenwoordige
vervangen werd. Ook prins Willem nam er in 1572 zijn’ intrek.
Wij zijn niet ver meer van Roe r m o n d . Boven het bouw-
land längs de iepenlaan zien wij duidelijk zijn torensy en volgden
wij den straatweg, dan zouden wij-niet veel meer dan een uur
noodig hebben, om de stad te bereiken. Maar de dag is nog lang
genoeg, om ons een’ omweg te vergunnen, die, naar het oordeel
van onzen leidsman, ons niet teleurstellen zal. Hij spreekt ons
van een’ bouwval, in den omtrek als ;/de Ou b o r g ” bekend en
raadt ons, van daar over het dorpje Ass e i t aan de Maas naar
Roermond te wandelen. Dien raad volgen wij en wij worden ook
niet teleurgesteld; zelfs vinden wij nog meer dan wij verwacht-
ten, — iets, dat tot nog toe aan de aandacht der meeste Limburg-
sche kunst- en oudheidkenners schijnt ontsnapt.
Wij verlaten spoedig den straatweg voor een’ landweg door de
korenakkers en weiden. Dat de tichelarij ook hier wordt beoefend,
blijkt ons uit de groote stukken grond, ten behoeve der steen-
ovens afgegraven. Daar ginds stroomt de Swalm door een poort
in den spoorwegdijk, en daar ligt ook onze weg. Het lustige
riviertje moeten wij echter niet volgen, al omspoelt het straks
ook den grijzen Ouborg.
Wij gaan in regter rigting, een hooggelegen weiland over,
een groote pachthoeve voorbij, over een vlondertje en wij zijn,
waar wij wezen moeten. Hier ligt het verweerde overschot van
een’ zwaren achtkanten toren, aan eenige vormlooze muurbrok-
ken en puinhoopen verbonden. Wat van den toren nog staat, is
tamelijk goed bewaard. Behalve de vensterbogen boven de kelder-
gewelven, zien wij nog een gedeelte van een’ steenen wenteltrap,
en voor zoover wij het ingestorte muurwerk bij den toren kunnen
nagaan, schijnt het gebouw den vorm van een rondeel te hebben
gehad. Wat van nevengebouwen en ringmuren verborgen mag
zijn onder het körte gras, dat de ru'ine omringt, kunnen wij niet
nasporen. Sinds lange jaren, zoolang ’t den oiiden van dagen in
den omtrek heugt, lag er deze zwijgende steenklomp. Zelfs zijn
naam is vergeten. Alleen als f/de oude bürgt” is de bouwval bekend.
Ook de geschiedenis schijnt er niets van te verhalen te
hebben.. Onder de overoude „noodtorens”, waaruit de burgtheer
zieh maanden lang verdedigen kon, als de ladder naar den smal-
len ingang boven den grond was opgetrokken, wordt ook deze
genoemd, maar welk geslacht hier eenmaal heerschte, welke
stormen eens gingen over dit huis, daarvan schijnen geen berigten
bewaard. Wel lag onder Asselt een „spiker”, reeds in 1465 genoemd
en , aan den tinshof aldaar onderhoorig, in 1726 beschreven
als in dubbele grachten gelegen, met toren en voorhof en. ophaal-
bruggen, met tuinen en boomgaard, in het bezit van aanzienlijke
jagtregten, waarover de baron van Zuidwi jk van Ha g e s t e i n
in 17-25 met de vrouwe van Hi l l e n r a a d twistte, en dat in
de 17db eeuw aan de edele geslachten Meerwi jk van Kes sel
•en Ho e n van C a r t i l s had behoord, maar vermoedelijk is dit
z/spiker” niet hier te zoeken.
Blijft het verleden van den bouwval voor ons in het duister
gehuld, wij genieten daarom niet te minder het liefelijk tafereel,
dat ons het tegenwoordige te aanschouwen geeft.
De voet van den graauwen steenklomp rijst uit distels en
B 2