villa’s nog maar half voltooid en hun tuinen nog dor zijn! lets
meer dan twee jaar geleden werd de eerste spade in den grond
gestoken tot slechting der vestingwerken, en wie dat weet, die
verbaast zieh billijk over wat reeds tot stand werd gebragt. Eere
aan Nijmegens gemeenteraad. Kloek en flink werd het werk ter
hand genomen. Geen kosten werden kleingeestig gespaard. Zorg-
vuldig werd de grond behandeld en naauwlettend werd bij het
planten van de boomen toegezieh. Frisch en gezond staan de
stammen en het ergste hebben zij achter den rug. Tot op aan-
merkelijken afstand van de stad worden in alle rigtingen gaz- en
waterbuizen gelegd, om den bouw van nieuwe huizen aan te
moedigen. Men heeft wat gewaagd. Goed en op breede schaal is
het werk aangelegd en die niet alledaagsche moed begint reeds
vruchten te dragen. Die van Nijmegen waren van ouds een wakker
volk; op andere wijze, naar andere behoeften, toont het nage-
slacht zieh van de geestkracht zijner vaderen niet ontaard. De
toekomst is voor de goede stad rijk aan beloften en haar adelaar
slaat weer fier en krachtig de breede vleugelen uit, na een’ tijd
van kwijning en verval.
Om den weg naar Hees en N e e r b o s c h inteslaan behoeven
wij niet in de stad te komen en ook ditmaal ligt het niet in ons
plan, ons optehouden met het doorwandelen van haar straten,
het bezigtigen van haar merkwaardigheden, het beschrijven van
haar gebouwen, het verhalen van haar rijke en roemrijke ge-
schiedenis. ’t Zou echter niet betamen tegenover een zoo eerwaardige
plaats als Nijmegen is, indien wij haar terstond met
minachting den rug toekeerden. Tot een’ enkelen blik in haar
straten — haar vaak zoo steil afloopende straten — en in haar
vgassen” — haar vaak zoo enge en kronkelende steegjes — hebben
wij tijds genoeg en aardige doorkijkjes kunnen wij er genieten
op de breede rivier, daar beneden in de diepte blinkend. Haar
hoog gelegen hoofdkerk, zoo fier oprijzend boven den regten
muur, die van het terras, waarop zij gebouwd is, afdaalt in de
straät aan haar’ voet, kunnen wij wel in oogenschouw nemen.
Den poortboog aan de groote markt, met de schilderachtige hoofdwacht
daar buiten en den ouden gevel der merkwaardige „Latijnsche
school,” daar binnen, behoeven wij niet ongezien te laten, en hebben
wij daarmede het tegenwoordige gymnasium leeren kennen, het
zal ons voorbereiden; om straks het fraaije, nieuwe paleis, voor
dat doel bestemd, te hooger te waardeeren. Vooral het prächtige
raadhuis moeten wij bezoeken. Als proeve van zorgvuldige en met
kennis. volbragte restauratie verdient het met minder onze belang-
stelling, dan als proeve van voorouderlijken bouwstijl. Dekunstig
gebeeldhouwde vierschaar, evenals het overige houtsmjwerk in de
voorzaal , is merkwaardig, en al laten wij het „Nijmeegsche raadsel
rusten.de beroemde antieke klok mag wel bewonderd worden. Even-
wel is ’tons daarom niet zoozeer te doen, noch om de verdienstehjke
schilderstukken en portretten, i n het raadhuis bewaard, als wel om
de Romeinsche oudheden, in een’ der gangen en in een der zalen
tentoongesteld. Wat wij daar zien, is alles in de stad en m zijn
omtrek gevonden, ten deele op plaatsen, die wij zullen bezoeken.
Overrijk is de bodem aan overblijfsels van Romcihsche nijverheid
en kunstv Nog telkens komt iets nieuws te voorschijn en hoeveel
is niet reeds naar elders overgebragt! Wij moeten ons met een
vlugtig overzigt Vergenoegen, maar onze belangstelling in de
heerlijke landstreken, waar wij gaan ronddwalen, kan slechts
klimmen, als wij vooraf die beeiden en geloftesteenen, dien
merkwaardigen mijlpaal en die eenige doodkist. hebben gezien,
die tallooze kostbare gesneden steenen, die tegels en dakpannen
en legioenmerken en urnen, dat glas- en vaatwerk, die munten
en sieraden en gereedschappen, al die herinneringen aan den tijd,
toen hier een middelpunt was van Romeinsche beschaving en de
„stad der Batavieren” binnen haar muren en in haar nabijheid een
talrijke bevolking zag leven en arbeiden en genieten.
Na ons bezoek aan het raadhuis verlaten wij de stad. Ook
het Val k h o f heeft zijn aantrekkelijkheid, maar het ligt thans
wat ver uit den weg en wij hopen morgen de liefelijkheid van
den ochtendstond onder zijn hoog en frisch geboomte te genieten.
Nijmegens poorten zijn, op een enkele na, verdwenen. Wij
kwainen■ de stad binnen over de piek, waar tot voor weinigjaren