daarentegen is de galerij van twee boven elkander geplaatste rijen
bogen, die in een’ halven cirkel het overige gedeelte van het
burgtplein omringt. De onderste bogen zijn open en geven het
uitzigt in het frissohe groen van het plantsoen aan den voet
van den heuvel, of op het vriendelijk landschap, dat den bürgt
omringt. De walgang boven de eerste rij_heeft door smalle
deuren gemeenschap met twee halfronde torens, aan de zijde van
het plein regt opgaande. De eene toren grenst aan de poort.
Wij vinden er in de kelderverdieping een’ ouden bakoven ; boven
de kelders ligt de slotkapel, met een beschilderd venster; enge
steenen trappen voeren naar den walgang en naar de kap, uit
wier kleine raamgaten een groot deel van den omtrek is te
overzien. De tweede toren verrijst omstreeks het midden van de
galerij en pronkt met een sierlijke, zeer hooge spits. In de
bovenverdiepingen houden duiven in menigte hun verblijf en tegen
den voet is een fraaije serre gebouwd. Waarschijnlijk stond een
derde toren nevens het hoofdgebouw, waar de galerij is afge-
gebroken. Een deurtje bij den eersten boog leidt naar een toren-
trap, die in den tuin uitkomt.
De tegenwoordige eigenaar en bewoner van Horn, de heer
L. H. A. Magné, lid der Gedeputeerde Staten van Limburg, is
ongehuwd en heeft maar weinige vertrekken van het grooté
kasteel in gebruik. De bewoonde kamers liggen gelijkvloers nevens
elkander in het hoofdgebouw en den vleugel naast de poort. Zij
hebben muren van 2 M. dikte, wat hen niet belet er vrolijk
en gezellig uit te., zien, en heerlijk is overal het uitzigt uit de
ramen in de dièpe nissen, zelven reeds kamertjes van niet al te
kleinen omvang, waarvan één een juweeltje van een studeercel
vormt. In drie der salons zijn antieke spiegeldeuren tegenover
elkander, die het vertrek tot in ’t oneindige weerkaatsen; ove-
rigens vinden wij er een bibliötheekzaal en een biljartzaal én
wat verder tot een aanzienlijke woning behoort.
Dit is de stamburgt der graven van Ho r n , het middelpunt
eener overoude heerlijkheid, die een tiental dorpen bevatte en
waaraan de erfvoogdij over de landen van Th o r n en Neer i t -
t e r was verbonden, de zetel van een hoog edel geslacht, dat
menig krijgsman voortbragt, in oorlog en veete geduckt, en der
kerk meer dan een’ bisschop leverde. Oorspronkelijk, naar het
schijnt, een deel van het graafschap L o on, werd het later als
mannelijk leen aan een’ tak van het geslacht Al t e n a uitgegeven.
Bij het uitsterven van de mannelijke lijn der Loonsche graven, in
1360, kwam het leenheerschap aan den bisschop van Luik. Bisschop
Co r ne l i s van Be r g h e n vergunde in 1538 den kinderloozen
Heer Johan van Horn over deze zijne heerlijkheid, die in 1450
tot een graafschap verhevep was, vrijelijk te beschikken. Zoo
kwam Horn bij testament aan zijne weduwe, An n a van Eg-
m o n d en aan den oudsten z o o d uit haar eerste huwelijk, P i-
l ips van Montmo r e n c y , ' wiens hoofd op het schavot te
Brussel viel. Weinig genot van ’t op hem • vervallen goed had
Filip’s erfgenaam, zijn broeder en lotgenoot E l or i s , de baron
van Mo n t i g n y , die in Spanje gevangen was en in het najaar
van 1570 zijn vonnis onderging. Sinds werd het bezit van het
graafschap een bron van talrijke protesten en pröcessen. Horn
was een mannelijk leen, dat bij ontstentenis van mannelijk oir
tot den leenheer — in dit geval de Luiksche kerk — moest terug
vallen en het domkapittel erkende de buiten zijn toestemming
door bisschop J a n van B e r g h e n gegeven vergunning niet.
Bovendien deden de zusters van graaf Filips met hunne echtge-
nooten en nakomelingen hun regten op de nalatenschap gel-
den. Eindelijk; trad Ca s pe r Hoe n van d e r Li p , Heer van
Bl i j e nb e ek , op met zijn aanspraken, gegrond op de aan hem
door Anna van Egmond gedane verpanding. Tot vermeerdering
der verwarnng kwamen nog andere partijen in ’t geschil. Filips’
weduwe,' Wa l b u r g van Ni e uwe n a a r , legateerde het graafschap
aan Egmonds dochter Sa bi n a , die ’t aan den baron de
C e r c l a i r verkocht. Door den bisschop beleend, tot tweemaal
toe door ’t kapittel verdreven, droeg deze zijn regten over aan
de Staten van Holland en' dezen op hunne beurt aan Adr i a a n
van Ho r n , Heer van Kessel . Weinig verkwikkend is dan
ook de verdere geschiedenis der heerlijkheid. Door den prins