pleintje, dat den paardenstal van het koetshuis scheidt. De oranjerie
is van zijn’ pronk van bloemen en gewassen beroofd. De groote
kamers van het huis, rondom de ruime vestibule geschikt, zijn
onbewoond. De heesters zijn verwilderd, de breede paden begroeid.
De gracht, die het huis aan drie zijden omringt, is hier en daar
met ruigte en waterlelien digt gewassen. Maar dit alles schaadt
den diepen , plegtigen indruk niet. Daar ligt een waas van weemoed
over het hooge, prächtige hoüt, waarin de gouden glanzen der
namiddagzon speien en door welks toppen de lentewind suist.
Ernstig groeten ons de ten doode gewijden, die welligt voor het
aatst zieh tooijen met hun voorjaarskleed. Dang dwalen wij er
rond door de paden, längs de vijvers, onder de breed uitge-
slagen of laag neerhangende takken, tusschen de fiere, rijzige
stammen. Hoe schoon is die oude linde bij het huis, die zware
ahomboom bij de gracht, dat, paar prächtige tulpenboomen bij dit
brugje. Hoe blinken de witte muren van den achtergevel, in het
water van den vijver zieh spiegelend, tusschen het wilde groen
van struiken en hoog opgegroeide heesters. Wat donkere sparren-
groepen, oprijzend uit den roodgetinten bodem, wat hooge larixen,
wat fijne, sierlijke dennen en breed getakte platanen, wat digte
rhododendrums en overal, wat statige eiken en beuken. Hoe
geuren de seringen en hoe schoon slaat de nachtegaal in de
zwijgende, droomende takken. Hoe heerlijk is ook die breede
beukenlaan tegenover het huis, met het bruine pad en de bemoste
kanten, längs het heldere water, aan welks overkant een groote
weide ligt, met -zware boomen, die het jonge, frissche gras over-
schaduwen. Hoe geestig speelt het zonlicht in dat boschje van
tamme kastanjes, wier sierlijk gebogen takken zieh buigen over
den rijk begroeiden grond. Hoe merkwaardig is die overoude
tulpenboom achter het huis, waaromheen jonger stammen aan
alle zijden opschieten, als een grijsaard, van zijn kinderen en
kindskinderen omringd. Maar allen zijn genummerd en de bijl
heeft zijn werk reeds hier en daar gedaan. Gansche lanen zijn
reeds omgehouwen en ’t laat zieh niet voorzien, dat Hülsen zoo
gelukkig zal zijn als zijn nabuur de Du k e n b u r g is, of als
het zelf was in de laatste jaren der vorige eeuw, toen het hoofd-
kwavtier van het Pransche leger, dat Nijmegen belegerde, hier
was gevestigd en het plantsoen deerniswaardig heeft geleden. De
buitengewone groeikracht van den bodem zou in betrekkelijk
körten tijd, in plaäts van ’t reeds verlorene, hier wel weer krachtig
hout doen wassen, maar als het goed niet nog te elfder ure een’
kooper vindt, die er zieh over ontfermt, dan wordt het koren-
en aardappelland, en een der parelen zal aan de kroon van Nijmegen
zijn ontvallen.
Hülsen behoort tot de oude goederen van het Schependom.
Men zegt, dat het aanvankelijk een allodiaal goed is geweest,
waaraan echter geen heerlijke regten waren verbonden. Maar het
boseh „in H u 1s e n e” behoorde in 1247 aan den graaf van Cl e ef
en het kapittel van St. J a n in Utrecht gezamenlijk; de tienden
hief het kapittel der Apostelkerk te Keulen tot 1285 en de dekanie
van St. Steven te Nijmegen na dien tijd. Reeds in 1167 komt
J o h a n van Hül s e n voor en in dienzelfden tijd Leo n i u s de
Hül s e n , maar als dienstmannen der graven van Ge Ire. Na
1454 kwam het goed uit handen van het oude geslacht in die
der B r o n c k h o r s t e n , in wier bezit het tot 1681 bleef, om
verder aan de familie de Bei jer en in 1800 aan de familie de
Brui jn te worden verkocht. Voor een paar jaren geveild, kon
het geen’ kooper vinden , geneigd, het in zijn geheel te behouden
en te bewonen, en nu wacht het zijn’ ondergang. Het huis ver-
toonde zieh in den järe 1733 schilderachtiger dan tegenwoordig,
■ al heeft het waarschijnlijk in hoofdzaak zijn muren uit dien tijd
behouden. Het langwerpige hoofdgebouw had aan den smalleren
zijkant een’ hoogen trapgevel en aan het front een’ lagen Vierkanten
toren en een’ vleugel, met trapgevel. Tusschen beiden lag
de läge, een weinig vooruitspringende poort, met twee hoek-
torentjes en een klein gesloten balkon. Een lange houten brug
met ijzeren leuningen voerde over de breede gracht naar het
■voorplein. Thans is de gracht voor het huis gedempt en het geheele
gebouw onder een laag dak met zware lijst gebragt, terwijl de
poort is verdwenen en de voorgevel in eene lijn is opgetrokken.