reisverhaal te leveren, laten wij de schets van wat in ’t Oranje-
woud is te zien, voorloopig rüsten, om het te verbinden aan
het verslag van een uitstapje naar het naburige Wolvega. Vooraf
noodigen wij u uit tot een bezoek aan de laatste der Friesehe
st-insen — de S c h i e r s t i n s te Ve enwoude n.
De landstreek bij Veenwouden is ons ook reeds van een’
vorigen togt eenigermate bekend. Wij kwamen destijds het dorp
door en zagen ook in ’t voorbijgaan de Sc hi e r s t i n s , waar wij
ons een nader bezoek voorbehielden, ter bezigtiging van de daar
bewaarde oudheden. Want ook de Schierstins was een klein, maar
belangrijk museum. Zij behoorde destijds aan den zwager van den
eigenaar van Wiardestate, Mr. B. Th. baron van He ems t r a van
Proma en Eibersburen, wiens verzameling van oudheden ten
zijneu huize in den Haag tot de merkwaardigheden van de hofstad
kon gerekend worden. Hier, binnen de zware muren der middel-
eeuwsche Friesche stins, vond men ;,tal van kunstvoortbrengselen
en zeldzaamheden van allerlei aard, zeer belangrijk voor ieder,
die zieh met de geschiedenis van Friesland bezig houdt.” H a v a r d ,
die haar in 1875 leerde kennen, vermeldt in ’t bijzonder: twee
fraaije monniksbeelden, die een bank dragen, zonderlinge lantarens,
fraaije gedreven koperen grafzerken en een reusachtige steenen
doodkist, voorts boeken, meubels, vensterglazen, stoffen en wapens,
waarondereen zwaard, dat gezegd werd aan Alber t van Saksen,
te hebhen toebehoord, maar door hem voor een beulszwaard uit
de 16de eeuw werd gehouden.
Maar ook bij de Schierstins, evenals op Wiardastate, körnen
wij te laat om er nog kennis te kunnen maken met de belangrijke
verzameling, die er eens was tentoongesteld. Wij hadden trouwens
ook niet verwacht, haar nog aan te treffen, want het was ons
bekend, dat de baron van Heemstra in 1878 was overleden en
zijn collectie in ’79 onder den hamer was gebragt. Ook de stins
was verkocht. Zou nu haar tijd ook gekomen zijn ? Zou zij het
lot deelen van al die sterke torens, waarin Frieslands strijdlustige
edelen de stormen, zoo vaak door hen zelven opgeroepen, trotseerden
en den buit hunner plundertogten in veiligheid bragten ? Zou deze
laatste getuige van dien tijd van’ bloedige veeten nu ook ten
ondergang worden gewijd? Er was reden, om het te vreezen.
Immers, boven ieder oud gebouw hangt dreigend de moker des
sloopers als ‘t van eigenaar verwisselt, en ter bewoning is een
stins als deze allerminst gesohikt, nu jjt in Friesland uit is met
vechten en stroopen. Nu bouwen zijn zonen zieh vriendelijke
„slotjes”, |met groote spiegelruiten en openslaande ramen aan de
veranda, gelijk er een paar in de nabijheid der grijze „edelmans-
vesting” zijn gesticht. Ongaarne zouden wij ’t berigt vernemen,
dat ook de Schierstins was verdwenen, voördat wij gelegenheid
hadden gehad, haar naauwkeuriger te beschonwen dan ’t bij de
vallende duisternis na een’ langen dagmarsch mogelijk was.
Te Veenwouden vernemen wij, dat önze vrees ditmaal ongegrond
was. Eene afstammelinge van het geslacht, dat de stins in vroeger
jaren bezat, heeft het oude familiegoed terug gekocht, met het
voornemen om het aan den toren grenzende huis te verbouwen en
te bewonen, met behoud van den toren zelven. Het belangrijkste
blijft dus vooreerst gespaard en het woonhuis dagteekent eerst
uit de vorige eeuw, terwijl het later voortdurend vertimmerd en
veranderd werd. Daaraan is dus zooveel niet verloren, maar in
zijn’ tegenwoordigen toestand vormt het toch een niet onaardig
geheel, dat wel waard is voor de vergetelheid te worden bewaard.
’t Heeft nu nog iets ouderwetsch en iets deftigs, dat het ¡alligt
zal verliezen.
Regen en storm te Veenwouden. Was de morgen, te Wolvega
doorgebragt, liefelijk geweest, de middag bragt dreigende
wolken. Maar zoö ongunstig laat het zieh niet aanzien, dat er
geen verbetering mag worden gehoopt en verspreiden zieh de
nevelen, dan hopen wij den namiddag goed te besteden. Wij
VI 23