260 EEN HOOGST BELANGBIJKE BTJINE.
verzwakt. Bij nadere kennisneming blijkt het, dat de buiten-
muur van het statige, sombere hoofdgebouw een flaauwe ronding
heeft, die aan beide zijden wordt voortgezet in de muren, waar-
mede het plein nog grootendeels is omringd, zoodat het ge-
heel een’ dier ronde bürgten vormde, wier bouw geacht wordt
tot de 12de eeuw op te klimmen. Na dien tijd kwam de Vierkante
vorm, met torens op de hoeken, algemeen in zwang. In
de vorige eeuw waren e r , blijkens de afbeeldingen, nog vrij wat
kasteelen en ruinen over, waarin de oorspronkelijke ronde vorm
duidelijk was te herkennen en onder de met gras begroeide puin-
hoopen, hier en daar nog boven Hollandscheen Stichtsche weiden
oprijzend, liggen stellig nog wel de fundamenten, die het zouden
kunnen bewijzen, dat menig lang verdwenen bürgt die gedaante
heeft gehad. Maar thans is in N. Nederland de ruine van Tey-
1 in gen de eenige, die de inrigting van zulke overoude gebouwen
nog met genoegzame duidelijkheid leert kennen. Al is een deel
van het muurwerk rondom het plein vervallen, het geheel is zoo
goed bewaard gebleven, dat zelfs zonder de nog bestaande afbeel-
ding uit het einde der 16de eeuw, op de plaats zelye kan worden
nagegaan, hoe het edele huis zieh in hoofdzaak moet hebben
vertoond toen het nog de woonplaats van hooge Heeren was en
de ongelukkige gravin J a o o b a er de laatste — welligt de beste —
jaren van haar onrustig leven doorbragt. Zou Teylingen reeds
merkwaardig zijn als een in onze gewesten eenige proeve van
overoude versterkingskunst, -fr als „d’ eenige antiquiteit van Holland”
, zooals Johan van Duiveiivoorde het slot reeds in 1605
heeft genoemd — de namen en herinneringen, er aan Verbünden
, maken het in dubbele mate belangrijk.
Of het dit huis is,danwel Oud - T e y l i n g e n bij Warmond,
dat gebouwd werd op de plaats, die reeds in de ^de eeuw in den
blaffert der Utrechtsche goederen T a g l i n g i wordt genoemd, is
onzeker, evenals ’t onzeker is, welk der beiden het eigenlijk
stamslot der edelen van Te yl i nge n is geweest. Zeker werd het
reeds vroeg bewoond door leden van dat vermaarde geslaoht,
dat, uit het Hollandsche gravenhuis gesproten, in 1143 in de
WIE TEYLINGEN BEWOONDEN.
oorkonden voorkomt. 1 Was intussehen reeds omstreeks 1287
aan de grafelijkheid vervallen. Graaf Floris J schenk het aan de
schoone weduwe van Heer Albrecht van Voorne, - Cat har
r ina de Durby - op voorwaarde, dat het tot hem zou terug-
keeren, „als zij weer een’ man nam” . Het blqkt dus dat he
slot niet is verbeurd verklaard ten gevolge van het aandeel, door
Wi l lem van Tey l i n g e n in den moord des graven genomen.
Vermoedelijk was 1 door het uitsterven van den hoofdstam van
zijn oorspronkelijke bezitters aan den graaf gekomen en het laat
zieh Kissen, dat het Heer Willem niet zeer vnendelqk zal hebben
gestemd, nu hij dit deel van het oude stamgoed in handen
eener vreemde vrouwe zag overgaan. Sedert is Teylmgen nooit
meer in erfleen uitgegeven I maar slechts voor ¿en leven vervreemd
terwijl 4 als vaste bürgt ook zijn beteekenis grootendeels had
verloren. Simon van Be n t h e im , die z i e h / « T e y l i ng en
noemde en waarschijnlijk in 1345 met graaf W i l l e m IV bq
Warns is gevallen, Ge r r i t van Heems t e d e , gunstelmg van
Wi ll e m V, J a n van He r l a e r , Wi l l em van Wa t e r i n gen
eveneens een vriend van.den „Verbeider” , J a n Wi l lems -
zoon en J a n van der P o e l e , - de eerste welligt, de andere
zeker een bastaard van Beijeren — volgden elkander op o
wisselden elkander af, als bezitters of als kastelems van Teylingen
en in 1372 gaf hertog Al b r e c h t het huis als lqftocht aan
zijn gemahn Ma r g a r e t h a . Sedert 1425 schijnt het tot womng
voor'den houtvester van Holland bestemd te zijn geweest en in
die betrekking bewoonde J a c o b a van Bei jeren het van 1434
tot aan haar’' dood, die twee jaar later volgde. Al had zq den
rang van gebiedster verloren, 1 is er verre van af, dat zq haar
leven eenzaam en armoedig als een soort van gevangene zou
hebben moeten slijten op dit afgelegen huis. De memgte van
zoogenaamde „Jacobakannetjes” , in de grachten van het kasteel
o-evonden, gaf aanleiding tot de dichterlijke overlevenng, die
verhaalde van de treurende vorstinne, vruchteloos beproevend
haar bitter leed te vergeten en den eindeloos langen dag te ver-
H H het vormen van die aarden kruikjes, en tot op dezen