hij het inziet verrast, en boeit het hem. Van die wegen, in die
dorpen, op die landgoederen wil hij rondzien. De rivier wenscht
hij te zien stroomen tusschen de uiterwaarden, en van den hoogen
dijk, dien hij nu en dan ontwaart, wil hij de stoute bogten zieh
zien slingeren door de welige velden. En is hij in de geschiedenia
van dit gedeelte van zijn vaderland geen vreemdeling, dan weet
hij, dat het van ouds aan kasteelen en havezathen van den Over-
stichtschen adel rijk was, en dat een tweetal merkwaardige kloos-
ters er eens de kweekplaatsen van godsdienstig leven waren. Al
stelt hij zieh niet voor, dat de tijd hier alles, zal hebben gespaard,
hij meent toch wel te mögen hopen, dat er nog iets van zal zijn
overgebleven. Althans uit de spoorwegeoupe zag hij hier een paar
trapgevels, ginds een eerwaardige heerenhuizinge, elders een’
met klimop begroeiden toren, die het vermoeden wettigen, dat
er in die bosschen en achter die lanen nog veel meer zal zijn
te vinden, wat zijn belangstelling verdient en zijn moeite be-
loonen zal.
Wie ’t er op waagt, de landstreek te doorwandelen, die
wordt niet teleurgesteld, wanneer ten minste zijn verwachtingen
omtrent nog gespaarde oudheden niet te hoog zijn gespannen.
'Van de menigte der edele huizen, nog in de vorige eeuw op
de kaarten van Overijsel, vooral in dit gedeelte van Sal i a nd
voorkomende, zijn verreweg de meesten gesloopt, en die er nog
over zijn, zijn zoozeer v.ernieuwd en vörbouwd, dat er naauwe-
lijks een spoor van hun oudheid meer is terug te vinden. Meer
dan een nog niet gansch verdwenen keerenknis is tot een boeren-
woning afgedaald. Van de beide kloosters ging alles, wat eenige
beteekenis had, verloren. Daarop voorbereid en dus gewaarborgd
tegen het gevaar, om zieh te veel voortestellen, zal niemand zieh
den togt beklagen, als hij een open oog voor ’t natuurschoon
en een paar goede beenen tot zijn dienst heeft.
Den geheelen afstand tusschen Zwolle en Deventer behoeft
hij intusschen niet te voet afteleggen. De wandeling van Wi jhe
over 01 st naar D i e p e nv e en brengt hem door het schoonste
gedeelte van het landschap. Daartoe zou hij drie goede uren noodig
hebben, maar dan moet hij zieh nergens ophouden en niet. van
zijn’ weg afwijken. Noeh het een, noch het ander is aantebevelen.
In de dorpen is nog wel iets te zien. Op onderscheidene groote
landgoederen — ten deele tamelijk ver van den weg gelegen —
is vrij wat rond te dwalen. Een dag is niet te lang voor wie met
voldoening de landstreek doorwandelen wil. Tusschen Zwol le
en Wi jhe kan hij zonder veel .schade van den spoortrein ge-
bruik maken en ’s avonds kan hetzelfde vervoermiddel hem van
Di e p e n v e e n naar De v e n t e r brengen.
Wat er op den langen, wel wat eentoonigen straatweg tot
Wijhe te zien zou zijn, kunnen wij nagenoeg even goed onder
’t voorbijrijden opmerken. Behalve een paar buitenverblijven op
eenigen afstand van de stad, zou alleen het dorpje Windeshe i n i
onze bijzondere aandacht opwekken. Wind e s h e i m ! die naam
werd eens alom in den lande met eerbied en liefde genoemd.
In de geschiedenis der vaderlandsche kerk komt hij menigmaal
voor en ook in het buitenland was hij geenszins onbekend. Eens
stond hier het vermaarde klooster, dat het uitgangspunt werd en
lang het middelpunt bleef eener wijdvertakte vereeniging ter her-
vorming van het kanonnik-leven binnen en buiten ons vaderland.
Op zijn sterfbed had de vrome stichter van de Br o e d e r s c h a p
des geme ene n levens, de eerwaardige Ge e r t Groot e , zijn’
vrienden aanbevolen, dat sommigen hunner een’ bepaalden orde-
regel zouden aannemen en dien der reguliere Khnonniken aan-
geprezen. Die raad werd gevolgd en F l o r i s Ra dewi j ns met
het opzienersambt bekleed. Gaarne had de hertog van Gelder
de nieuwe stichting in zijn grondgebied willen ontvangen, maar
de bisschop van Utrecht wist te bewerken, dat het klooster in
het Oversticht werd gebouwd. In 1387 kon het de eerste be-
woners ontvangen. Een model moest het zijn van het klooster-
leven, en al sloop ook hier nu en dan wel een geest binnen, die
tot streng? afkeuring en verscherping der regelen aanleiding gaf,
in den regel is het conveut te Windesheim een zegen geweest.
Tal van kloosters sloten er zieh bij aan, aanvankelijk vier, straks
tot zeven vermeerderd, maar in 1430 behoorden reeds vijfenveertig