en daar opgestapeld, bewijzen, dat het veen nog niet is uitgeput.
Overigens is er niets bijzonders te zien, tenzij dan het Joden-
kerkhof in zijn haag en een gewezen buitenplaats,- thans een
boerderij, die volgens den voerman in der tijd met enkel dubbeltjes
werd betaald.
Ook het dorpje Ol d e h a s k e heeft niets opmerkelijks. ’t Be-
staat uit eenige huizen längs den weg, met een eenzaam kerkje
in het veld, merkwaardig om de digte berceau, die naar den
ingang leidt. Vroeger was ’t een aanzienlijke plaats, maar voor
en na werden de boerenhuizen afgebroken.
De groote plas, aan wier overzijde de toren van St. J o h a n ni
s ga oprijst, nadert hier digt aan den weg. ’t Is een woeste
streek, met gebroken land vol biezen en sierlijk gepluimde riet-
bosschen, läge weiden, hier en daar met roode daken en zwarte
turfhoopen; maar allengs wordt de bodem wat hooger en de
bouwakkers worden talrijker. Nog altijd vormen voor ons de
laan en de bosschen van Joure den achtergrond der haast onaf-
zienbare vlakte.
Te H a s k e r h o r n e pleisteren wij een oogenblik ter wille
van de paarden, die inderdaad hun werk uitstekend verrigten, en
de stevige kasteleinsdochter brengt den voerman zijn kop koffij,
gelijk de gewoonte is gedurende de vele jaren, waarin hij dag
aan dag dezen weg längs rijdt. Den längsten tijd heeft zijn geele
wagen te Haskerhorne stilgestaan, want ook hier zal eerlang de
stoomtram loopen, om de beide welvarende vlekken Heerenveen
en Joure aan elkaar te verbinden.
Het kerkje ligt vriendelijk in het groen, met roode lijster-
bessen geschakeerd. Overigens hebben wij ook hier geen merk-
waardigheden op te merken. Alle welvaart en weelde heeft zieh
vereenigd in de bloeijende hoofdplaats der gemeente, en ook dit
dorpje is spoedig weer door den grooten wagen achter ons aan
ons oog ontrokken. Straks maken wij een bogt en wij rijden
de laan van fraaije, hoogstammige iepen in, die wij zoo lang
voor hadden gezien. De teekenen van grooter welvaart vertoonen
zieh. Het land in den grooten, in 1716 bedijkten polder ziet er
beter uit, dan de läge ruwe maden, en de verspreide boerenwoningen
zijn goed onderhouden. Toch is We s t e rme e r op verre na niet
meer wat het geweest is. Eens was ’t een aanzienlijk dorp, waarvan
Joure slechts een onbeteekenende uitbuurt was, naar men wil te
midden van een haverveld, gelegen. Maar de dochter wies de
moeder verre boven het hoofd. In 1480 ontving de tot een dorpje
aangegroeide buurt van den, abt van het Haskerconvent het regt
van jaar- en weekmarkt, en allengs trok zij de beste krachten tot
zieh. Westermeer is niets meer dan een gehucht. De beide staten
R i n s m a en Lyc k l a m a , eertijds bij het dorp gelegen, zijn ge-
sloopt en van hun plantsoenen is niets meer over. Ook de kerk
is afgebroken en slechts de zware toren bleef staan, als een her-
innering aan wat er geweest is. Maar een weinig verder is- thans
een middelpunt van bedrijvig leven, als ingesloten door de staten
van edelen. Aan den ingang van Joure ligt de nieuwe, sierlijk
aangelegde lustplaats Unema s t a t e van een’ der jonkers Yegel
in van C l a e r b e r g e n , en als wij die voorbij zijn heeft de
wagen zijn dienst gedaan. In de breede, deftige straat, bij de
herberg onder de linden, dalen wij van onze verhevene, niet al
te ruime zitplaats neder.
Wij konden nu terstond hier een rijtuig nemen naar het
Gaa s t e r l a n d , of wel den wandelstaf opvatten; maar nu wij
in Joure zijn, moeten wij er eerst wat rondzien. ’t Is ook pas
negen uur in den morgen en de dag is lang genoeg.
Wij beginnen met een’ blik op ’t uitwendige, dat onmisken-
baar de blijken draagt van leven en bloei. De breede hoofdstraat
prijkt met tal van nette, deftige huizen en van welvoorziene
winkels, met sierlijke pui en groote spiegelruiten. De kerken der
R. Catholieken, Doopsgezinden en Hervormden, het gemeente-
huis, de groote nieuwe scholen, die wij achtereenvolgens voor-
bijkwamen, zijn flink gebouwd en goed onderhouden. Enkele
fabriekschoorsteenen verkündigen duidelijk en ondubbelzinnig, dat
VI. 25