eene zijde op de ringvaart van den Haarlemmermeerpolder, waar
de schepen zeilen — p.an den anderen kant op groene weiden
en op de donkere bosschen van Ke ukenhof .
Een vriendelijke landweg leidt ons daar heen. Hooge wilgen
en elzen groeijen längs de slooten; tulpenbedden, waar wij vooral
de To u r n e s o l — een kleine, helderroode tulp met geele ran-
den — opmerken, pronken er met hun schitterende kleuren;
frissche grasvelden breiden zieh uit tot aan den rijk begroeiden
en sierlijk golvenden duinzoom. Als wij ons omwenden, om terug
te zien naar het dorp, dan rust, ons oog op een bekoorlijk land-
schap, waar het kronkelend spoor zieh verliest in het jonge groen
van heesters en rijzige iepen, geschaard om den kloeken, grijzen
kerktoren met zijn stompe kap en het witte kerkje daaraohter
en de roode daken er om heen. Straks, bij de groote, nette
boerderij Dub b e l h o v e n , maakt de weg een bogt en het dorp
verschuilt zieh achter ’t geboomte. Maar voor ons rijsl het bosch
met zijn’ rijkdom van tinten, grijs en bruin en groen in allerlei
schakeeringen. Uit de vlakte, die wij weldra voor het duin zullen
verlaten, verheft zieh aan. onze linkerhand op een’ heuvel
een hofstede, die den naam draagt van h e t hui s t e r Spek-
k e n en in zijn muurwerk nog eenige overblijfsels van vrij hooge
oudheid en van vroeger aanzien vertoont. ’t Moet dan ook van
ouds een adellijk huis zijn geweest. Nog enkele schreden en wij
staan aan den ingang van het bosch. Een reuzenboom slaat zijn
forsche takken uit over het zandige pad. Op een kleine hoogte
Staat hij in volle majesteit, als een koning op zijn’ troon. Uit
vijf of zes zware stammen, krachtig opschietend uit den wortel?
wassen de sterke armen wijd in het rond. Hoog rijst zijn breede
kroon boven ’t omringend geboomte. Wij hebben in dezen vorste-
lijken. dorpelwachter van den tempel van ongekorven hout de ge-
lijke ontmoet van de prächtige wilg, die wij voor eenigen tijd
op Wa l c h e r e n , niet ver van Domb u r g , hadden bewonderd.
.Ook dit is een wilg. En een wilg wordt doorgaans met niet veel
achting beschouwd en met niet veel eerbied behandeld. Haar lot
is in den regel, „geknot” te worden. Maar wat er van groeijen
kan, als men de natuur van den boom laat maken wat hij
worden kan, dat zien wij hier!
Ruw en wild is het boschrijk duin van Keukenhof. Hoogteu
en dalkommen wisselen elkander af en telkens verändert het voor-
komen van het landschap, maar bij iedere schrede vertoonen zieh
nieuwe schoonheden. Nevens de reuzenwilg leidt een smal v.oet-
pad naar een woeste boschpartijg waar hooge sparren opnjzen
boven den steilen rand van een zandige vallei. Enkele boomen
zijn omgevallen en terwijl hun wortels bloot liggen tusschen het
grijze mos en het körte, dorre duingras, kruisen hun toppen
elkander op den bodem van het dal. H e ilig te groen van .het
jonge berkenblad schittert. in de zon, met het geele zand längs
de hellingen en op de hoogten en met de witte voetpaadjes, die
zieh in het kreupelhout verliezen. Een kleine waterpoel weer-
spiegelt de blaauwe lucht en in de koesterende lentezon dartelen
vlinders en gonzen insecten, terwijl het koeltje waait door de
boomen, daar hoog boven ons blinkend in het licht. Dit is het
voorportaal van het heiligdom. Straks bestijgen wij den gtedden
heuveiwand, waar de meidoorns eerlang hun witte bloemen zullen
ontplooijen en hun geuren zullen zenden door het bosch. Nu
openen zij hun bladeren onder de hoede der krachtige dennen,
die in weelderigen overvloed de golvende hoogten kroonen. Gmds
steekt de ruwe schors van een’ verweerden eik tegen het donker
dennengroen af en zijn sterke naakte armen breiden zieh uit tusschen
de glinsterende naalden. Daar is een glooijing en een diepe
vallei, waarin de wijd uitgeslagen kruinen der dennen als een
levenden vloer vormen. Wij zouden ons kunnen voorstellen, dat
wij over difTveerkrachtige zoldering van groen veilig onzen togt
konden voortzetten, en wij herinneren ons het oude verhaal, dat
een eekhoorn van het Haagsche bosch naar den Haarlemmer
Hout kon reizen, zonder ooit den grond te raken. Eiders steken
uit de bemoste helling bundels van eikentakken op, zonder stam
uit den knoestigen wortel groeijend. Zoo is het overal. Nu eens
digt ineen gewassen hout, waardoor de voet zieh met moeite
een’ weg baant. Dan weer open plekken, golvende tapijten van